ECLI:NL:RBNHO:2020:4257

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
HAA 20/2469
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen over erkenning PTSS als beroepsziekte

Op 10 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een politieambtenaar, en de korpschef van politie. Eiseres had op 12 januari 2019 een aanvraag ingediend voor de erkenning van PTSS als beroepsziekte, maar de korpschef had niet tijdig een besluit genomen. Eiseres heeft op 22 april 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres verweerder op 29 november 2019 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50 en het betaalde griffierecht van € 178,- moet worden vergoed. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2469

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Kromhout),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 22 april 2020 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag van 12 januari 2019 tot erkenning van PTSS als beroepsziekte.
Verweerder heeft op 18 mei 2020 op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 8 juni 2020 het dwangsombesluit van 29 mei 2020 toegezonden.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
Eiseres heeft op 12 januari 2019 een aanvraag gedaan tot erkenning beroepsziekte PTSS. Verweerder heeft op 3 oktober 2019 de aanvraag bevestigd. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de beslistermijn is verstreken.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres verweerder bij brief van 29 november 2019 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 18 mei 2020 erkend dat de beslistermijn is overschreden en dat inmiddels een dwangsombesluit is opgemaakt. Ten behoeve van de besluitvorming is de aanvraag voorgelegd aan de landelijke Adviescommissie PTSS Politie (hierna: de commissie). De commissie brengt advies uit over de vraag of er inzake de gediagnosticeerde PTSS een oorzakelijk verband is tussen het beroep en/of de werkomstandigheden. De aanvraag is op 27 januari 2020 besproken in de commissie. Naar aanleiding daarvan heeft de commissie aanvullende vragen gesteld aan het Psychotrauma Diagnose Centrum (hierna: PDC) en aan de behandelaar van eiseres. Daarvoor was het noodzakelijk dat eiseres machtigingen ondertekende. Thans is het nog wachten op de machtiging. Vervolgens zal de nadere informatie van het PDC en van de behandelaar moeten worden afgewacht, waarna de zaak opnieuw bij de commissie kan worden ingepland. Het kan daarom nog een aantal maanden duren voordat de commissie haar advies kan uitbrengen. Pas daarna kan het besluit met betrekking tot de aanvraag worden opgemaakt.
Op 8 juni 2020 heeft verweerder het dwangsombesluit van 29 mei 2020 toegezonden. Daarmee is aan eiseres bericht dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 1.442,-.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twaalf weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op aanvraag te nemen.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van
A.C. Karels, griffier. De beslissing is gedaan op 10 juni 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.