Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
Eiseres heeft op 12 januari 2019 een aanvraag gedaan tot erkenning beroepsziekte PTSS. Verweerder heeft op 3 oktober 2019 de aanvraag bevestigd. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de beslistermijn is verstreken.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres verweerder bij brief van 29 november 2019 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 18 mei 2020 erkend dat de beslistermijn is overschreden en dat inmiddels een dwangsombesluit is opgemaakt. Ten behoeve van de besluitvorming is de aanvraag voorgelegd aan de landelijke Adviescommissie PTSS Politie (hierna: de commissie). De commissie brengt advies uit over de vraag of er inzake de gediagnosticeerde PTSS een oorzakelijk verband is tussen het beroep en/of de werkomstandigheden. De aanvraag is op 27 januari 2020 besproken in de commissie. Naar aanleiding daarvan heeft de commissie aanvullende vragen gesteld aan het Psychotrauma Diagnose Centrum (hierna: PDC) en aan de behandelaar van eiseres. Daarvoor was het noodzakelijk dat eiseres machtigingen ondertekende. Thans is het nog wachten op de machtiging. Vervolgens zal de nadere informatie van het PDC en van de behandelaar moeten worden afgewacht, waarna de zaak opnieuw bij de commissie kan worden ingepland. Het kan daarom nog een aantal maanden duren voordat de commissie haar advies kan uitbrengen. Pas daarna kan het besluit met betrekking tot de aanvraag worden opgemaakt.
Op 8 juni 2020 heeft verweerder het dwangsombesluit van 29 mei 2020 toegezonden. Daarmee is aan eiseres bericht dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 1.442,-.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twaalf weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op aanvraag te nemen.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.