ECLI:NL:RBNHO:2020:4202

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
8237908 \ CV EXPL 19-19708
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van vordering in verband met spoedreparatie aan CV-ketel en geschil over bijkomende kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een installatiebedrijf en twee gedaagden over een factuur voor een spoedreparatie aan een CV-ketel. De eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft de gedaagden gedagvaard na onenigheid over de factuur die was opgemaakt na de werkzaamheden. De gedaagden betwisten de hoogte van de factuur en stellen dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de kosten voorafgaand aan de werkzaamheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden niet vooraf zijn geïnformeerd over de kosten, wat in strijd is met de informatieverplichting die voortvloeit uit de wetgeving omtrent koop op afstand. Hierdoor zijn de gedaagden niet gehouden om de bijkomende kosten, zoals reiskosten, te betalen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van € 50,-, te vermeerderen met wettelijke rente en incassokosten. De proceskosten zijn voor ieder der partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8237908 \ CV EXPL 19-19708
Uitspraakdatum: 13 mei 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Installatiebedrijf [eiser] .
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2.
[gedaagde sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
gezamenlijk verder te noemen: [gedaagde]
Het procesverloop
1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 19 december 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Op 6 juni 2019 heeft [eiser] in opdracht van [gedaagde] een spoedopdracht verricht. Als gevolg van blikseminslag bij [gedaagde] is de printplaat van zijn CV-ketel defect geraakt. In opdracht van [gedaagde] is de printplaat vervangen. Na afloop van de werkzaamheden heeft de monteur van [eiser] de oude branderautomaat van [gedaagde] meegenomen.
2.2.
Voorafgaand aan de werkzaamheden is door [eiser] geen offerte opgemaakt en/of mededeling gedaan van de kosten. Na de werkzaamheden is door de monteur van [eiser] een opdrachtbon opgesteld, welke door [gedaagde] is ondertekend. De werkzaamheden zijn per factuur van 21 juni 2019 gefactureerd. De factuur heeft betrekking op een bedrag van € 432,93 te vermeerderen met € 90,92 BTW, derhalve een totaalbedrag van € 523,85. De betaaldatum op de factuur is 12 juli 2019.
2.3.
Naar aanleiding van eerder telefonisch onderhoud heeft [gedaagde] [eiser] per e-mail van 4 juli 2019 verzocht telefonisch contact met hem op te nemen, omdat hij het niet eens was met de factuur.
2.4.
Op 10 juli 2019 stuurt [eiser] een e-mail aan [gedaagde] waarin [eiser] te kennen geeft dat er 1,75 uur gefactureerd is, bestaande uit de tijd voor de werkzaamheden, de reistijd en het ophalen van de printplaat in Leiden. [eiser] verzoekt [gedaagde] tot betaling van de factuur over te gaan.
2.5.
[gedaagde] reageert op deze e-mail per e-mail van 10 juli 2019. [gedaagde] schrijft onder andere dat de reparatie wegens ondeskundigheid van de monteur veel langer heeft geduurd dan een half uur, dat [eiser] onterecht niet heeft vermeld dat sprake zou zijn van extra (reis)kosten omdat de printplaat in Leiden moest worden opgehaald en dat de monteur zonder iets te vragen de oude branderautomaat mee heeft genomen. [gedaagde] verzoekt de brandautomaat aan hem te retourneren.
2.6.
[eiser] heeft op deze e-mail gereageerd en geschreven dat de monteur niets verkeerd had gedaan en dat aan [gedaagde] medegedeeld was dat het onderdeel gehaald moest worden. Er moest van te voren gekeken worden of en waar het voorradig was. Over de branderautomaat schrijft [eiser] :
“Wij hebben het onderdeel meteen weg gedaan, daar u niet gevraagd heeft dit te willen behouden.”
2.7.
In reactie op de hiervoor beschreven mailwisseling schrijft [gedaagde] bij e-mail van 26 juli 2019 onder andere:
“Ik heb geen bevestiging van de overeenkomst mogen ontvangen voordat de dienst (de reparatie van de branderautomaat en alles wat eventueel daarmee samenhangt) werd geleverd, noch ben ik vooraf akkoord gegaan met de door u achteraf opgevoerde voorwaarden. Ook ben ik niet op het bestaan van de algemene voorwaarden op uw website gewezen. Naar mijn mening bent u ook op dit punt in gebreke gebleven.
Ik vertrouw er derhalve op dat u begrip kunt hebben voor mijn zienswijze en vrede kunt hebben met een betaling mijnerzijds van € 438,84. Dit bedrag zal ik aan u overmaken. Wel zou ik graag voor die tijd mijn ten onrechte (en wederechtelijk) meegenomen defecte branderautomaat terugkrijgen. Mocht dit apparaat inderdaad niet meer bij u of uw monteur aanwezig zijn, dan ben ik ook tevreden met een exemplaar van hetzelfde type of een vergoeding van € 50,-.”
2.8.
Op 28 juli 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 388,84 betaald.
2.9.
Op 6 september 2019 heeft [gedaagde] een betalingsherinnering, gedateerd op 5 september 2019, van [eiser] ontvangen. [eiser] verzoekt [gedaagde] in die betalingsherinnering om binnen 14 dagen zorg te dragen voor betaling van het openstaande bedrag van € 135,01.
2.10.
Eveneens op 6 september 2019 ontving [gedaagde] van Boeder Incasso een aanmaning ter hoogte van het openstaande bedrag van € 135,01, te vermeerderen met € 40,- incassokosten en € 0,41 rente. [gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld het openstaande bedrag vóór 11 september 2019 te betalen en hij wordt geïnformeerd dat hij bij niet (tijdig) betalen kan worden opgeroepen voor de rechtbank.
2.11.
Per e-mail van 7 september 2019 geeft [gedaagde] aan dat hij de betalingsherinnering van 5 september 2019 en de aanmaning van 6 september 2019 binnen 5 minuten na elkaar heeft ontvangen. [gedaagde] geeft aan dat hij geen incassobrief heeft ontvangen die aan de wettelijke regels voldoet. Tevens geeft hij aan dat er een meningsverschil over de factuur bestaat, dat het grootste deel echter betaald is en dat
“een betwiste betaling voor het kantongerecht uitgevochten moet worden.”
2.12.
Per brief van 12 september 2019 informeert Boeder [gedaagde] dat [eiser] vasthoudt aan de vordering en dat [gedaagde] in de gelegenheid gesteld wordt de vordering vóór 12.00 uur op maandag 16 september 2019 te betalen.
2.13.
Op 26 september 2019 is namens [eiser] geprobeerd telefonisch contact op te nemen met [gedaagde]. Hierover hebben partijen tussen 27 september 2019 en 1 oktober 2019 nog per e-mail contact gehad.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 135,01, te vermeerderen met € 40,- incassokosten en € 1,01 wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de volledige factuur van € 523,85, en daarmee het gevorderde restant, terecht is. [eiser] heeft de printplaat van de CV-installatie van [gedaagde] vervangen. De opdrachtbon is door [gedaagde] voor akkoord getekend. [Medewerkster] , werkzaam bij [eiser] , heeft contact gehad met [gedaagde] over het feit dat de enige beschikbare printplaat in Leiden moest worden opgehaald, en dat de (reis)tijd voor het ophalen voor rekening en risico van gedaagden komt. [gedaagde] heeft toen aangegeven dat hij graag wilde dat alles weer werkte. De brief met aanzegging van de incassokosten is op 26 juli 2019 aan [gedaagde] verzonden. Verder stelt [eiser] dat het voor de reparatie noodzakelijk was om de defecte branderautomaat te vervangen en dat zij geen verplichting had om de branderautomaat voor revisie aan te bieden om daarmee kosten te besparen. Daarnaast stelt [eiser] dat het onjuist is dat elke defecte branderautomaat kan worden gereviseerd en dus waarde vertegenwoordigt.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [eiser] de oude branderautomaat heeft ontvreemd, als gevolg waarvan hij een bedrag van € 50,- op de factuur heeft ingehouden en niet heeft betaald. Ook betwist [gedaagde] dat met [eiser] was afgesproken dat de printplaat op zijn kosten in Leiden opgehaald zou worden.
4.2.
Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de opdrachtbon misleidend is en dat de oorspronkelijke, door hem ondertekende factuur een aantal elementen niet bevatte. Zo stond er op de originele opdrachtbon ¾ uur aan meerwerk, waar dat op de door [eiser] in de procedure gebrachte opdrachtbon 1¾ uur is. Ook stond het bedrag voor de branderautomaat à € 310,- exclusief BTW bij ondertekening niet op de opdrachtbon vermeld, de monteur heeft mondeling aangegeven dat hij dacht dat het bedrag tussen de € 270 en € 300,-, derhalve inclusief BTW, zou gaan worden. Ook de tekst ‘spullen halen’ stond bij ondertekening nog niet op de bon, bovendien blijkt uit deze tekst niet dat spullen in Leiden waren opgehaald, zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat hij daarmee akkoord was. Ten slotte betwist [gedaagde] dat hij incassokosten en rente verschuldigd is. De brief van 26 juli 2019 is [gedaagde] niet bekend, slechts de brief van 6 september 2019. In deze brief is de wettelijke termijn van 14 dagen niet in acht genomen. Bovendien is sprake van een betwiste factuur. Het is onjuist om incassokosten in rekening te brengen.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] gehouden is de gehele factuur van [eiser] te voldoen. [gedaagde] meent dat hij niet gehouden is de volledige factuur te voldoen. Hij betwist dat hij gehouden is de reiskosten en de BTW over de branderautomaat te voldoen. Daarnaast, zo begrijpt de kantonrechter, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eiser] hem schade heeft berokkend door de defecte branderautomaat mee te nemen, zodat [gedaagde] deze schade mocht verrekenen met het restant van de factuur.
5.2.
Tussen partijen is sprake van koop op afstand, waardoor artikel 6:230m e.v. van toepassing is op de door partijen gesloten overeenkomst van opdracht. [gedaagde] heeft verklaard dat aan hem noch schriftelijk, noch mondeling voorafgaand aan de werkzaamheden is medegedeeld wat de prijs voor deze dienst zou zijn. Tevens heeft [gedaagde] verklaard over welke zaken ontbraken op de door hem ondertekende opdrachtbon, ten opzichte van de door [eiser] in het geding gebrachte bon. De verklaring van [gedaagde] is door [eiser] niet betwist en staat daarmee vast. Daarmee staat ook vast dat [eiser] niet heeft voldaan aan haar informatieverplichting van artikel 6:230m e.v. [gedaagde] meent dat dit als gevolg dient te hebben dat hij de BTW over de branderautomaat en de reistijd van en naar Leiden voor het ophalen van de printplaat niet hoefde te betalen.
5.3.
[gedaagde] is akkoord gegaan met drie kwartier arbeidstijd, door ondertekening van de afleverbon. [eiser] heeft achteraf hier bovenop nog een uur reistijd als arbeidstijd in rekening gebracht, waarmee de totale in rekening gebracht arbeidstijd op 1,75 uur komt. [gedaagde] heeft op 28 juli 2019 de drie kwartier arbeidstijd waarvoor hij heeft getekend, betaald. De kosten voor de reistijd zijn bijkomende kosten in de zin van artikel 6:230n lid 3 BW., zodat deze niet verschuldigd zijn als deze niet door de handelaar van te voren zijn opgegeven. [eiser] stelt dat [gedaagde] vooraf is geïnformeerd over het feit dat de printplaat moest worden opgehaald in Leiden en dat de reistijd bij hem in rekening zou worden gebracht. Voorgaande is door [gedaagde] betwist. [eiser] heeft van deze stelling geen bewijs gelevered ( een schriftelijke verklaring van [Medewerkster] ontbreekt) zodat de kantonrechter oordeelt dat de in rekening gebrachte reiskosten, 1 uur arbeidstijd à € 70,25, te vermeerderen met € 14,75 BTW, op grond van artikel 6:230n lid 3 BW niet verschuldigd zijn.
5.4.
De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] ten aanzien van de meegenomen branderautomaat als beroep op verrekening in verband met een onrechtmatige daad van (een werknemer van) [eiser] . De onrechtmatige daad houdt in het meenemen van de defecte branderautomaat, welke eigendom was van [gedaagde]. [eiser] heeft het meenemen erkend, maar betwist de vermeende schade en daarmee het recht op verrekening van [gedaagde]. Voor een geslaagd beroep op verrekening moet de betwiste vordering eenvoudig kunnen worden vastgesteld. De kantonrechter kan de schade en eventuele hoogte van die schade niet eenvoudig vaststellen, nu door [eiser] is betwist dat elke branderautomaat waarde vertegenwoordigt. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de door [eiser] meegenomen branderautomaat waarde vertegenwoordigt. Ook heeft [gedaagde] de hoogte van de vermeende schade onvoldoende onderbouwd, zodat zijn beroep op verrekening in dit geval niet slaagt.
5.5.
De verschuldigdheid van de BTW over de geleverde branderautomaat wordt door [gedaagde] betwist, maar deze BTW is door [gedaagde] op 28 juli 2019 wel betaald. Gelet op voorgaand oordeel over de branderautomaat, zal de kantonrechter wel ingaan op het verweer van [gedaagde] met betrekking tot de BTW. [gedaagde] heeft de opdrachtbon getekend waarop de branderautomaat vermeld staat, de prijs stond ten tijde van de ondertekening nog niet vermeld. [gedaagde] heeft verklaard dat op de dag van de opdracht met de monteur van [eiser] is gesproken over de prijs van de branderautomaat. De monteur zou aan [gedaagde] hebben medegedeeld dat hij dacht dat het bedrag tussen de € 270,- en € 300,- zou liggen. [gedaagde] was naar aanleiding van deze mededeling in de veronderstelling dat dit het bedrag inclusief BTW zou zijn. Na ontvangst van de factuur bleek dat de kosten voor de branderautomaat € 310,- exclusief (€ 65,10) BTW bedragen. Het is [eiser] aan te rekenen dat zij niet aan haar schriftelijke informatieverplichting heeft voldaan, het is [eiser] echter niet zonder meer aan te rekenen dat [gedaagde] er naar aanleiding van de mededeling van de monteur vanuit is gegaan dat de genoemde geschatte bedragen inclusief BTW waren. [gedaagde] heeft verder niet betwist dat de in rekening gebrachte kosten juist zijn, noch aangevoerd dat deze onredelijk zijn. Dit is de kantonrechter ook niet gebleken, zodat dit verweer niet slaagt.
5.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] gedeeltelijk zal toewijzen, te weten tot een bedrag van € 50,-.
5.7.
Naast de hoofdsom vordert [eiser] incassokosten en wettelijke rente. [gedaagde] doet een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling die voldoet aan de wettelijke vereisten, waaronder een redelijke termijn voor nakoming. In beginsel is een ingebrekestelling vereist, alvorens een schuldenaar in verzuim is. [eiser] beroept zich op de brief van 26 juli 2019, welke [gedaagde] verklaart niet te hebben ontvangen. Gelet op artikel 83 onderdeel C BW, treedt verzuim echter zonder ingebrekestelling in, wanneer een schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis tekort zal schieten. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [eiser] uit de e-mails van [gedaagde] van 26 juli 2019 en 7 september 2019 afleiden dat [gedaagde] niet tot volledige nakoming zou overgaan. [gedaagde] was derhalve in verzuim zonder dat een ingebrekestelling vereist was. De kantonrechter wijst derhalve de gevorderde incassokosten en wettelijke rente toe, conform de eis, vanaf 9 augustus 2019.
5.8.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 50,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag van af 9 augustus 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 40,-;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.A.M. Schokkenbroek en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter