ECLI:NL:RBNHO:2020:4196

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
HAA 20/1063
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar inzake uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk- en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die op 28 september 2017 werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarbij de rechtbank op 2 mei 2019 het UWV opdroeg om een nieuw besluit te nemen, heeft eiseres op 28 februari 2020 opnieuw beroep ingesteld omdat het UWV geen uitvoering had gegeven aan deze uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV niet tijdig een nieuw besluit heeft genomen, ondanks dat de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres gegrond is, omdat het UWV in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat het UWV deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV een dwangsom van in totaal € 1.442,- heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres. De proceskosten van eiseres zijn begroot op € 262,50, en het UWV is veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht van € 48,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter L.M. Kos op 5 juni 2020, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk- en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 2 mei 2019, verzonden op 7 mei 2019 heeft de rechtbank het door eiseres ingestelde beroep met kenmerk HAA 18/4587 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Op 28 februari 2020 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het, door verweerder, geen uitvoering geven aan bovengenoemde uitspraak van de rechtbank van
2 mei 2019, waarbij de rechtbank verweerder heeft opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. De rechtbank stelt vast dat na eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank van 2 mei 2019 verweerder uiterlijk op 13 juni 2019 (bij een beslistermijn van zes weken), dan wel op 25 juli 2019 (bij een beslistermijn van twaalf weken) een besluit op het bezwaar had moeten nemen. Daargelaten welke beslistermijn in het onderhavige geval van toepassing is, zijn deze beslistermijnen verstreken zonder dat op het bezwaar is beslist. Op 28 februari 2020 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
6. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres verweerder reeds bij brief van 22 augustus 2019 in gebreke heeft gesteld.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
9. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
10. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
11. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
12. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
13. Ingevolge artikel 4:18, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. Bij brief van 20 maart 2020 heeft eiseres de rechtbank verzocht de hoogte van deze dwangsom vast te stellen.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder na de ingebrekestelling niet binnen twee weken nadien een nieuw besluit heeft genomen op het bezwaar en dat inmiddels meer dan 42 dagen zijn verstreken. Ook de termijn van artikel 4:18, eerste lid van de Awb is inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
15. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
16. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal
€ 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 5 juni 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.