Op 9 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, woonachtig in Bergen, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Dit besluit, genomen op 26 maart 2020, verleende een omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg op een specifiek adres in Bergen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat het besluit negatieve gevolgen voor haar zou hebben.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoekster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het bestreden besluit. Dit oordeel is gebaseerd op de afstand van meer dan een kilometer tussen de woning van verzoekster en de uitrit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. Bovendien heeft verzoekster geen zicht op de uitrit vanuit haar perceel, waardoor zij geen feitelijke gevolgen ondervindt van het besluit. De voorzieningenrechter verwijst naar relevante jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat alleen diegenen die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van een activiteit die door het besluit wordt toegestaan, als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
Aangezien de voorzieningenrechter verwacht dat het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk zal worden verklaard door verweerder, ziet hij geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, in het kader van de coronamaatregelen, en zal openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.