ECLI:NL:RBNHO:2020:4104

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
HAA 20/890
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake griffierecht en verzuim in bestuursrechtelijke procedure

Op 4 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had op 25 oktober 2019 een bezwaarschrift ingediend tegen een beslissing op bezwaar van verweerder van 10 juli 2019. Verweerder heeft deze brief als beroepschrift aangemerkt en op 4 februari 2020 ter verdere behandeling aan de Rechtbank Amsterdam doorgezonden. De Rechtbank Amsterdam heeft het beroep op 19 februari 2020 ter verdere behandeling aan de Rechtbank Noord-Holland doorgezonden.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres was verplicht griffierecht te betalen, maar heeft dit niet tijdig gedaan. De griffier heeft eiseres meerdere keren in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen, maar eiseres heeft niet gereageerd. Ook heeft eiseres niet binnen de gestelde termijn een afschrift van het besluit waar het geschil betrekking op heeft overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank.

De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiseres in verzuim is geweest en geen verontschuldiging heeft gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht of het niet overleggen van het benodigde document. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: [naam] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 25 oktober 2019 tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 10 juli 2019 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Verweerder heeft deze brief aangemerkt als beroepschrift en bij brief van 4 februari 2020 op
grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter verdere behandeling aan
de Rechtbank Amsterdam doorgezonden.
De rechtbank Amsterdam heeft bij brief van 19 februari 2020 op grond van artikel 6:15 van
de Awb dit beroep ter verdere behandeling aan deze rechtbank doorgezonden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de bij de Awb behorende Regeling verlaagd griffierecht € 48,-. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft bij brief van 26 februari 2020 eiseres in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiseres heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 26 maart 2020 eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 1 april 2020 is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Eiseres heeft niet gereageerd.
4. Eiseres heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
5. Verder merkt de rechtbank op dat eiseres, gelet op de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, ook in verzuim is geweest binnen de gestelde termijn een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft over te leggen. De rechtbank heeft eiseres bij aangetekende brief van 26 februari 2020 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien eiseres niet aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Nader onderzoek in het Track & Trace-systeem van PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 27 februari 2020 is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Eiseres heeft niet gereageerd. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
6. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.