ECLI:NL:RBNHO:2020:4093

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3939
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen omgevingsvergunning niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en foutieve adressering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die op 11 maart 2019 was verleend voor de bouw van vijf woningen aan de [locatie 1] te [woonplaats]. Het bezwaar van de eiser werd echter niet-ontvankelijk verklaard door verweerder, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tot 24 april 2019 de tijd had om bezwaar te maken, maar dat hij pas op 20 mei 2019 zijn bezwaar indiende. Eiser stelde dat hij al op 3 april 2019 een bezwaarschrift had verzonden, maar verweerder ontkende de ontvangst van dit bezwaarschrift en eiser kon geen bewijs van verzending overleggen.

De rechtbank heeft overwogen dat de publicatie van de omgevingsvergunning op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, ondanks een foutieve adressering in de oorspronkelijke publicatie. De rechtbank concludeert dat de bezwaartermijn is aangevangen op de dag na de publicatie van het primaire besluit en dat het bezwaarschrift van 20 mei 2019 te laat is ingediend. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verkeerde adressering van het bezwaarschrift niet fataal was, maar dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij het bezwaarschrift op 3 april 2019 tijdig ter post heeft bezorgd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaar van de eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van gemeente Medemblik, verweerder

(gemachtigde: [naam 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan [#] (hierna: vergunninghouder) voor het bouwen van vijf woningen aan de [locatie 1] te [woonplaats] .
Bij besluit van 23 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Nadat toestemming is verkregen van partijen, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft partijen bericht dat het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1.1
Verweerder heeft op 11 maart 2019 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het bouwen van vijf woningen aan de [locatie 1] te [woonplaats] . Verweerder heeft dit besluit bekend gemaakt door publicatie in de Medemblikker Courant op 21 maart 2019 en door publicatie in het Gemeenteblad (digitaal). In deze publicatie is echter een foutieve adressering opgenomen, namelijk [locatie 2] te [woonplaats] . In de Medemblikker Courant van 28 maart 2019 is bij de rubriek ‘Officiële bekendmakingen’ een rectificatie opgenomen, waarin staat “In de publicatie van 21 maart 2019 is vermeld dat er een omgevingsvergunning verleend is voor [locatie 2] te [woonplaats] voor de bouw van vijf woningen. Dit moet zijn [locatie 1] in [woonplaats] . Er heeft geen digitale rectificatie plaatsgevonden in het Gemeenteblad.
2.2
Eiser heeft bij brief van 20 mei 2019 bezwaar gemaakt tegen het kappen van bomen tegenover zijn woning aan [locatie 3] te [woonplaats] . Bij brief van 3 juni 2019 heeft hij verweerder bericht dat zijn bezwaar ook is bedoeld tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van vijf woningen.
2.3
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser tot 24 april 2019 bezwaar kon maken tegen het primaire besluit, maar dat hij dat pas op 20 mei 2019 heeft gedaan. Weliswaar stelt eiser dat hij al op 3 april 2019 een bezwaarschrift had ingestuurd, maar verweerder heeft dat bezwaarschrift niet ontvangen en eiser heeft van de verzending ervan geen verzendbewijs kunnen leveren. Omdat rectificatie van de bekendmaking heeft plaatsgevonden een week na de publicatie van de verleende omgevingsvergunning, zou er aanleiding kunnen bestaan om een termijnoverschrijding van één week verschoonbaar te achten. Omdat eiser geen bewijs kan leveren van verzending van zijn bezwaarschrift en het bezwaarschrift van 20 mei 2019 ook dan te laat is ingediend, is geen sprake van een ontvankelijk bezwaarschrift, aldus verweerder.
3.1
Eiser voert aan dat hem door een onjuiste wijze van publiceren en fouten bij verweerder het recht op bezwaar is ontnomen. De brief van 3 april 2019 waarmee eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt, is onbekend bij verweerder. Volgens eiser heeft verweerder dusdanig veel fouten gemaakt dat het aannemelijk is dat verweerder het bezwaarschrift van 3 april 2019 heeft kwijtgemaakt.
3.2
Op grond van de artikelen 3.8 en 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in onderlinge samenhang, moet verweerder van een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning mededeling doen in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan dat vereiste heeft voldaan door de publicaties in de Medemblikker Courant en op het Gemeenteblad. De foutieve adresvermelding in de oorspronkelijke publicatie heeft verweerder op een zorgvuldige wijze hersteld. Het besluit is daarmee dan ook op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt, zodat de bezwaartermijn is aangevangen.
3.3
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.4.1
In de bezwaarprocedure heeft eiser een brief van 3 april 2019 overgelegd, inhoudende een bezwaarschrift tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van vijf woningen. De rechtbank stelt vast dat eiser dit bezwaarschrift heeft geadresseerd aan “ [adres] .” Dit is echter het bezoekadres van de gemeente, en niet het postadres, waarnaar volgens de rechtsmiddelenclausule onder het primaire besluit bezwaarschriften naartoe dienen te worden gestuurd. Deze verkeerde adressering hoeft niet fataal te zijn, ware het niet dat verweerder de ontvangst van dit bezwaarschrift in het geheel ontkend.
3.4.2
Wanneer een brief niet aangetekend is verstuurd, en de ontvanger de ontvangst van de brief ontkent, ligt het op de weg van de verzender, in dit geval eiser, om aan te tonen dat verzending heeft plaatsgevonden en komt het voor risico van de verzender dat niet kan worden aangetoond dat het bezwaarschrift daadwerkelijk is verzonden. Het bezwaarschrift bevat het bezoekadres van verweerder. In een brief van 8 juli 2019 aan verweerder heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij het bezwaarschrift op 3 april 2019 heeft gepost in de brievenbus bij [locatie 4] te [woonplaats] vlakbij de bushalte. Een bewijs van verzending heeft eiser niet. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij het bezwaarschrift van 3 april 2019 tijdig ter post heeft bezorgd.
3.5
Vorenstaande brengt met zich dat verweerder eerst op 20 mei 2019 een bezwaarschrift van eiser heeft ontvangen, gericht tegen het primaire besluit. Vast moet worden gesteld dat dit bezwaarschrift buiten de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:8 en 6:9 van de Awb is ingediend. Daarbij laat de rechtbank in het midden of de bezwaartermijn is aangevangen de dag na de publicatie van het primaire besluit op 11 maart 2019, of de dag na de rectificatie van de publicatie op 28 maart 2019. In beide gevallen is het bezwaarschrift van 20 mei 2019 immers te laat ingediend.
4. De rechtbank komt, gelet op het vorenstaande, tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiser terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 8 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare zitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken. De uitspraak wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.