In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten, waaronder vernieling en diefstal. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd in P.I. Ter Apel. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 mei 2020. De officier van justitie, mr. A. van Loon, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.E. Oud, pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft zij de verdachte wel schuldig bevonden aan de vernieling van een liftdeur en de diefstal van kentekenplaten en andere goederen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het verleden van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten.
De rechtbank heeft besloten om de verdachte een ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij het weinig rooskleurige toekomstperspectief van de verdachte in Nederland in overweging genomen, evenals het advies van de reclassering. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft ook vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de opgelegde ISD-maatregel.