In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van het bewind dat op 11 februari 2014 was ingesteld over de goederen van verzoeker, die zich beklaagt over de integriteit en betrouwbaarheid van zijn bewindvoerder, Bewindvoering Zaanstad. Verzoeker stelt dat zijn computer op verzoek van een voormalig werknemer van de bewindvoerder onklaar is gemaakt en dat er valsheid in geschrifte is gepleegd. Hij heeft ook een contactverbod opgelegd gekregen, wat zijn vertrouwen in de bewindvoerder heeft geschaad.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoek, het verweer van de bewindvoerder en de reactie van verzoeker daarop. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2019 is gebleken dat verzoeker inmiddels een andere bewindvoerder heeft toegewezen gekregen en dat het contactverbod niet langer van kracht is. Verzoeker stelt dat hij in staat is zijn eigen belangen te behartigen, nu hij geen schulden meer heeft, maar de bewindvoerder betwist dit en verwijst naar rapportages van wijkverpleegkundigen die wijzen op aanhoudende problemen met drankmisbruik en onaangepast gedrag.
De kantonrechter oordeelt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. De rechter wijst het verzoek tot opheffing van het bewind af, maar stelt verzoeker in de gelegenheid om binnen zes weken een ander bewindvoerderskantoor voor te stellen. De beslissing is genomen door mr. E. Kanninga-Jonker en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Verzoeker kan tegen deze beschikking hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.