ECLI:NL:RBNHO:2020:4

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
C/15/284390 / HA ZA 19-96
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing in schadestaatprocedure over Groenenbergterrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in een schadestaatprocedure tussen Chipshol en Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL). Chipshol, een besloten vennootschap, vorderde schadevergoeding van LVNL, die onrechtmatig zou hebben gehandeld door het opleggen van een bouwverbod op het Groenenbergterrein. Chipshol stelde dat dit bouwverbod desastreuze gevolgen had voor haar ontwikkelingsplannen en dat zij hierdoor aanzienlijke schade had geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat LVNL onrechtmatig heeft gehandeld door stellig te communiceren dat iedere bebouwing hoger dan 3,5 meter moest worden tegengehouden, zonder te nuanceren dat er mogelijkheden waren voor bebouwing met aanpassingen. Dit leidde tot het bouwverbod dat Chipshol in haar ontwikkeling heeft belemmerd. De rechtbank heeft de schade van Chipshol vastgesteld op een totaalbedrag van € 19.190.154,00, inclusief proceskosten. LVNL is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan Chipshol. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is van overheidsinstanties bij het verstrekken van informatie die van invloed is op de economische belangen van derden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/284390 / HA ZA 19-96
Vonnis van 8 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHIP(S)HOL III B.V.,
gevestigd te Wassenaar en kantoor houdende te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres,
advocaat mr. H.J.M. van Schie te Haarlem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
LUCHTVERKEERSLEIDING NEDERLAND,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. W. Heemskerk te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Chipshol en LVNL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 juni 2019
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 november 2019
  • de brief van 3 december 2019 van de zijde van LVNL met opmerkingen over het proces-
verbaal
- de brief van 20 december 2019 van de zijde van Chipshol met opmerkingen over het
proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Chipshol heeft in december 1993 de (economische) eigendom verkregen van het Groenenbergterrein (gelegen naast de Aalsmeerbaan) voor een bedrag van fl. 7.154.954,-. Op dit terrein rustte een agrarische bestemming.
2.2.
LVNL is een op grond van de Wet Luchtvaart ingesteld zelfstandig bestuursorgaan ten behoeve van de algemene luchtverkeersveiligheid en een veilig, ordelijk en vlot verloop van het luchtverkeer. Tot haar taak behoort onder meer het verwerven, installeren, beheren en in stand houden van technische installaties en systemen ten behoeve van luchtverkeersbeveiliging. Ter uitvoering van die taak adviseert zij diverse overheden en derden.
2.3.
Op 4 juli 2000 is het wijzigingsplan vastgesteld op grond waarvan een deel van het Groenenbergterrein (circa 17.7 hectare) als bestemming ‘bedrijfsdoeleinden’ heeft verkregen.
De wijziging van het bestemmingsplan voor dit deel van het Groenenbergterrein is (na een bezwaarprocedure) op 4 september 2002 goedgekeurd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.4.
Op 12 september 2002 heeft Chipshol een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor de kavels I en IV (fase I voor het Plan Nefkens).
In een brief van 28 oktober 2002 heeft de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de gemeente) aan Chipshol meegedeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Chipshol heeft op 29 oktober 2002 een aangepast plan ingediend.
2.5.
Bij brief van 30 oktober 2002 heeft LVNL aan de gemeente verzocht de bouwaanvraag van Chipshol af te wijzen. Daarbij heeft zij het volgende meegedeeld:
Als lid van de Toetsingscommissie Schiphol-Rijk heeft Luchtverkeersleiding Nederland het bouwplan voor het Groenebergterrein ontvangen Na bestudering van de bouwtekeningen en het uitvoeren van obstakelberekeningen concludeert Luchtverkeersleiding Nederland dat, na realisatie van deze bouwplannen het ILS (Instrumentlandingssysteem) van deze baan in categorie verlaagd wordt.
Dit betekent dat voor alle landingen op de landingsbaan 01R /Aalsmeerbaan) deze baan niet meer inzetbaar is voor omstandigheden waarbij het zicht minder is dan 1500 meter. In de huidige situatie is deze landingsbaan te gebruiken tot een zichtwaarde van 550 meter. Onder genoemde omstandigheden betekent dit een beperking van de capaciteit van deze baan en dus ook van Schiphol.
Luchtverkeersleiding Nederland heeft tevens de alternatieven onderzocht voor eventuele verplaatsing van het ILS. Door de reeds aanwezige gebouwen behoort dit niet tot de mogelijkheden. Verplaatsen zou leiden tot dezelfde desastreuze gevolgen als bovenstaand beschreven.
Tevens willen wij u erop attenderen dat de gebouwen Dl, D2, D3 en D4 de toegestane bouwhoogte ter plekke van 10 meter overschrijden. Wij verzoeken u dan ook om het aangevraagde bouwplan af te wijzen en het bestemmingsplan voor het Groenebergterrein alsnog in overeenstemming te brengen met het komende LuchthavenindelingsBesluit (LIB).
2.6.
Op 20 november 2002 heeft de gemeente de ingediende bouwaanvraag van Chipshol geweigerd. Chipshol heeft tegen dit besluit van de gemeente bezwaar ingediend en daarna beroep ingesteld. Zowel het bezwaar als het beroep zijn ongegrond verklaard.
2.7.
Op 21 november 2002 heeft de gemeente een voorbereidingsbesluit genomen ten aanzien van het Groenenbergterrein. Dit besluit, dat op 23 november 2002 in werking is getreden, had tot doel om, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (hierna: LIB) in februari 2003, ontwikkelingen op het Groenenbergterrein tegen te gaan die in strijd zouden zijn met het LIB.
2.8.
Op 22 november 2002 heeft Chipshol een bouwaanvraag ingediend voor de kavels I en IV met truckparking.
2.9.
Op 26 november 2002 is het LIB gepubliceerd, dat met ingang van 20 februari 2003 van kracht werd.
2.10.
LVNL heeft bij brief van 29 november 2002 aan de Staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) het volgende meegedeeld:
De huidig vigerende bestemmingsplannen rond Schiphol bieden soms mogelijkheden die een veilig en efficiënt gebruik van onze nationale luchthaven danig kunnen frustreren.
Dit klemt te meer nu de inwerkingtreding van het Luchthavenindelingsbesluit is uitgesteld tot
20 februari 2003. Het LIB fungeert immers ook als vrijstellingsbesluit. Door de planologisch
bevriezende werking die hiervan uitgaat kunnen met het gebruik van de luchthaven strijdige
bestemmingsplanmogelijkheden worden aangehouden tot het moment waarop het betreffende
bestemmingsplan is aangepast aan de vereisten van het LIB.
Momenteel ligt er bij de gemeente Haarlemmermeer een door projectontwikkelaar de heer Poot
ingediende aanvraag tot bouwvergunning die op zichzelf past binnen het vigerende bestemmingsplan ter plekke. Realisering van het bouwplan zou, door de ligging en hoogte ervan, veroorzaken dat het Instrument Landings System van de Aalsmeerbaan degradeert van categorie 2 naar categorie 1. Dit kan met name bij slecht zicht omstandigheden desastreuze gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van Schiphol. Een ieder binnen de luchtvaartsector is het er dan ook over eens dat het doorgaan van dit lokaal mogelijk gemaakte plan strijdig is met de mainportdoelstelling van Schiphol.
Ook de gemeente Haarlemmermeer zit met de aanvraag in haar maag. De huidige aanvraag is, na een eerdere weigering ervan, nota bene ingediend 1 dag voordat een schielijk door de gemeente vastgesteld voorbereidingsbesluit in werking is getreden. In beginsel betekent dit dus dat de gemeente de aanvraag moet toetsen aan het oude bestemmingsplan.
Ik vraag u bij deze met klem af te wegen wat binnen uw mogelijkheden ligt om het bovenstaande probleem op te lossen. Ik wil hierbij wijzen op de mogelijkheden die de Minister van Verkeer en Waterstaat wellicht in dit soort gevallen ingevolge de artikelen 38 en verder Luchtvaartwet heeft.
2.11.
Bij brief van 16 december 2002 aan de gemeente heeft LVNL het volgende meegedeeld:
Luchtverkeersleiding Nederland heeft het herziene bouwplan voor het Groenenbergterrein ontvangen en beoordeeld. Na bestudering van de bouwtekeningen concludeert Luchtverkeersleiding Nederland dat de bezwaren conform onze brief (…) d.d. 30 oktober 2002 onverkort overeind blijven.
Luchtverkeersleiding Nederland kan zich dan ook niet vinden in het positieve bouwadvies van de toetsingscommissie Schiphol-Rijk.
Bouwen volgens deze plannen betekent:
* Degradatie van de landingsbaan met als gevolg minder landingscapaciteit voor deze baan 19L/01R hetgeen zelfs kan leiden tot vervroegd sluiten van deze baan.
* Uitwijken naar andere landingsbanen met kans op overschrijding van de geluidscontouren
* Beperken van de capaciteitsgroei van Schiphol.
(…)
2.12.
Op 30 januari 2003 heeft de gemeente het voorbereidingsbesluit ingetrokken. Vervolgens is op 11 februari 2003 aan Chipshol een bouwvergunning fase I verleend voor een bouwaanvraag met truckparking. In de brief van de gemeente Haarlemmermeer waarin dit besluit aan Chipshol werd meegedeeld, is onder meer het volgende vermeld:
(…)
Artikel 3 sub F3 van het bestemmingsplan geeft aan dat ten minste 6% van de oppervlakte met de bedrijfsbestemmingen moet bestaan uit water. De waterpartij langs de Fokkerweg is gesitueerd op gronden waar de reservering voor de N201 geldt. Wij gaan ervan uit dat u deze reservering respecteert. Tevens vertrouwen wij erop dat u bij de ontwikkeling van fase 2 de benodigde wateroppervlakte zult realiseren binnen kavel III van het plangebied.
2.13.
Chipshol heeft op 13 februari 2003 een bouwaanvraag gedaan voor fase II van het Plan Nefkens. Deze bouwvergunning is op 6 mei 2003 verleend.
2.14.
Op 19 februari 2003 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat, met toepassing van artikel 38 van de Luchtvaartwet, een bouwverbod afgekondigd voor het Groenenbergterrein. Dit besluit houdt onder meer het volgende in:
(…)
Overwegende dat:
  • er een aanvraag voor een bouwvergunning ligt voor het Groenenbergterrein in de gemeente Haarlemmermeer (…)
  • verlening van de bouwvergunning conform aanvraag volgens onderzoek van de Luchtverkeersleiding Nederland zal leiden tot zeer ernstige beperkingen in het gebruik van de Aalsmeerbaan;
  • de N.V. Luchthaven Schiphol heeft aangegeven een beperking in de gebruiksmogelijkheden niet aanvaardbaar te achten vanwege het ontbreken van reële alternatieve baancapaciteit;
  • de N.V. Luchthaven Schiphol een verzoek heeft ingediend tot het opleggen van een verbod ex artikel 38 van de Luchtvaartwet ten aanzien van het oprichten van bouwwerken op het Groenenbergterrein boven een bepaalde hoogte;
  • krachtens het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol vanaf 20 februari 2003 een strikt regiem geldt voor de hoogte van bouwwerken rondom het luchtvaartterrein Schiphol;
  • het van belang is dat aan het regiem van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol reeds toepassing wordt gegeven ten aanzien van de in behandeling zijnde aanvraag voor een bouwvergunning;
  • het voorts van belang is dat dit regiem ook geldt voor het hebben van bouwwerken of andere opstallen dan wel het planten van of het hebben van bomen en gewassen op het Groenenbergterrein;
Besluit:
Ingevolge artikel 38 van de Luchtvaartwet de maximale hoogte voor het oprichten of het hebben van bouwwerken of andere opstallen dan wel het planten of het hebben van bomen en gewassen op het Groenenbergterrein in de gemeente Haarlemmermeer (…) te bepalen volgens de bijlage bij dit ontwerpbesluit.
2.15.
Op 20 februari 2003 is het LIB in werking getreden. Dit besluit had geen werking voor reeds in behandeling zijnde bouwaanvragen.
2.16.
Chipshol heeft op 27 maart 2003 de bouwaanvraag ingediend voor de kavels II, III en V.
2.17.
Eveneens op 27 maart 2003 heeft Chipshol bezwaar gemaakt tegen het besluit tot een bouwverbod. In mei 2003 heeft in die procedure een hoorzitting plaats gevonden. Naar aanleiding van deze hoorzitting heeft LVNL in een notitie van 6 juni 2003 aan de Minister haar standpunt inzake het bouwverbod verduidelijkt. Daartoe heeft zij onder meer het volgende aangevoerd:
(…)
3.4
Technische conclusie
Elke ontwikkeling van het Groenenbergterrein zal leiden tot een additionele verstoring van glijpad 36R. Als gevolg van deze verstoring en de reeds aanwezige verstoring (veroorzaakt door de huidige omgeving) zal het glijpadsignaal niet meer kunnen voldoen aan de ICAO Annex 10 richtlijnen voor wat betreft CAT II of CAT III landingoperaties. Dientengevolge zal ILS 36R maximaal voor CAT I landingsoperaties kunnen worden ingezet.

4.Gevolgen van decategorisatie voor afhandeling van luchtverkeer op Schiphol

De decategorisatie van de ILS van de Aalsmeerbaan betekent dat deze baan minder bruikbaar is als landingsbaan onder slecht-zichtomstandigheden. De resulterende gevolgen voor de afhandeling van verkeer op Schiphol zijn tweeledig:

een beperking van het aantal bewegingen op Schiphol op uurbasis en jaarbasis
een begrenzing van de groeimogelijkheden van Schiphol.

(…)

2.18.
Op 8 augustus 2003 heeft de staatssecretaris in de bezwaarprocedure een commissie als bedoeld in artikel 43 Luchtvaarwet ingesteld om het bestuursorgaan te adviseren over het door Chipshol ingediende bezwaarschrift.
2.19.
Voornoemde commissie heeft op 14 oktober 2004 aan ATNNooitgedagt B.V. en het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (hierna: ATN/NLR) verzocht om ‘te adviseren over de onderbouwing waarop het bouwverbod van 19 februari 2003 is gebaseerd en in te gaan op de vraag of en zo ja, waarom bij doorgang van de door Chipshol voorgenomen project realisatie op het Groenenbergterrein grote problemen zouden ontstaan voor de status van de ILS op de Aalsmeerbaan (36R)’.
ATN/NLR heeft hierover in april 2005 gerapporteerd. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
(…)
Volgens de deskundigen is het bouwverbod gebaseerd op de technische conclusie zoals geformuleerd in paragraaf 3.4 van de Notitie van LVNL (van 6 juni 2003) aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (…). De technische conclusie luidt:
‘Elke ontwikkeling van het Groenenbergterrein zal leiden tot een additionele verstoring van glijpad (GP) 36.R. Als gevolg van deze verstoring en de reeds aanwezige verstoring (veroorzaakt door de huidige omgeving) zal het glijpad signaal niet meer kunnen voldoen aan de ICAO Annex 10 richtlijnen voor wat betreft CAT. II of CAT. III landingsoperaties. Dientengevolge zal Landingsbaan 36.R gedeclassificeerd worden en maximaal voor ILS CAT. I Landingsoperaties kunnen worden ingezet.’
De deskundigen hebben nader onderzoek verricht naar de onderbouwing van deze technische conclusie. (…)

5.Bevindingen van nadere analyses

(…)
Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat de parkeerplaats,nade afkondiging van het bouwverbod voor het Groenenbergterrein, is vervangen door een waterpartij. Dit betekent dat op deze plaats geen vrachtwagens meer aanwezig kunnen zijn. Deze wijziging heeft verstrekkende gevolgen voor de analyses voor het voorspellen van het verstoringsbudget.
(…)

7.Conclusies

(…)
Dientengevolge zijn debelangrijkste conclusiesvan de deskundigen:
  • Op basis van bestektekening V2002W813bl01, d.d. 29-10-2002 is de omvang van de additionele verstoring ten gevolge van de voorgenomen gebouwen op het Groenenbergterrein gering en kan met behulp van computer simulaties niet worden aangetoond dat deze verstoring leidt tot de-classificatie van de ILS op Landingsbaan 36 R. De verstoring is louter het gevolg van de aanwezigheid van geparkeerde vrachtwagens op een grote ‘bewaakte Truckparking’ aan de westkant van Kavel I.
  • Bij doorgang van de door Chipshol voorgenomen project realisatie kunnen er problemen ontstaan voor de status van de ILS op de Aalsmeerbaan (36R) ten gevolge van de aanwezigheid van vrachtwagens op het terrein. De omvang van de verstoring van vrachtwagens is door LVNL bepaald met behulp van computer simulaties met het AXIS programma. Volgens LVNL leidt de aanwezigheid van vrachtwagens op de ‘bewaakte Truckparking’ aan de westkant van Kavel I tot een overschrijding van 13,3% van het toegestane verstoringsbudget.
  • LVNL heeft geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de marges van de onnauwkeurigheid in de resultaten van deze computer simulaties.
  • De onderbouwing van het bouwverbod voor het Groenenberg-terrein is (gezien de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek) gebaseerd op de technische conclusie dat het statische verstoringsbudget met 13,3% wordt overschreden, wat louter het gevolg is van de aanwezigheid van geparkeerde vrachtwagens op het Groenenberg-terrein.
Nadere toelichting bij deze conclusies:
  • Er is door de deskundigen vastgesteld dat alleen twee tekeningen door de Gemeente via de toetsingscommissie zijn doorgestuurd naar LVNL, die een onderzoek heeft uitgevoerd met als gevolg een negatief advies. Dit advies was gebaseerd op een berekende overschrijding met 13,3% van het verstoringsbudget van de ILS (36R) door de modellering van twee vrachtwagens (kopstaart achter elkaar, parallel langs de baan) op de grote ‘bewaakte Truckparking’ aan de westkant van Kavel I. Dit zou leiden tot de-classificatie van de ILS (op 36R) met belangrijke operationele consequenties voor het baangebruik en de inzetbaarheid voor de Luchthaven Schiphol.
  • In de derde (revisie) tekening is de belangrijkste verstoringsfactor (de Buffer parkeergelegenheid voor vrachtwagens) vervangen door een oppervlakte waterpartij. Dit betekent dat op deze plaats geen vrachtwagens meer aanwezig kunnen zijn. Deze wijziging in de bestektekening heeft verstrekkende gevolgen voor de analyses voor het voorspellen van het verstoringsbudget. Indien deze bestektekening bij LVNL beschikbaar was geweestvoorde afkondiging van het bouwverbod zou dit tot een andere technische conclusie hebben geleid, en welke niet had kunnen dienen voor het uitvaardigen van het bouwverbod voor het Groenenbergterrein.
Andere belangrijke conclusies van het onderzoek zijn:
(…)
  • Bij de onderbouwing van het bouwverbod heeft LVNL in Referentie Iniet vermeld dat de verstoring van het glijpad signaal enkel het gevolg is van de aanwezigheid van geparkeerde vrachtwagens op een grote ‘bewaakte Truckparking’ aan de westkant van Kavel I.
  • De validatie van het computerprogramma AXIS laat naar het inzicht van de deskundigen te wensen over. (…) Dientengevolge is er onvoldoende zekerheid over de nauwkeurigheid van de berekende additionele verstoring van gevels van gebouwen en andere objecten. LVNL heeft geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de marges van de onnauwkeurigheid in de berekeningen met het AXIS programma. LVNL heeft in Annex VII gesteld dat de resultaten van simulaties (voor het berekenen van additionele verstoring van bussen en vergelijkbare objecten) met de nodige voorzichtigheid dienen te worden beoordeeld.
2.20.
Naar aanleiding van de inhoud van het rapport van ATN/NLR heeft de commissie in mei 2005 in een brief aan de staatssecretaris het volgende overwogen en geadviseerd:
(…)
Het is de Commissie gebleken, dat het door de Staatssecretaris opgelegde bouwverbod is gebaseerd op de technische conclusie van de LVNL, welke op haar beurt gebaseerd is op de door Chipshol voorgenomen realisatie van de bestektekeningen V.2002W813bl01 van 22 september 2002 en V.2002W813b101B van 29 oktober 2002. Burgemeester en Wethouders van Haarlemmermeer hebben op basis van de laatste bestektekening op 11 februari 2003 bouwvergunning verleend.
De Commissie heeft voorts geconstateerd dat op deze bestektekening aan de westkant van Kavel 1 een grote bewaakte truckparking is voorzien. De situering van deze truckparking is zodanig, dat er na realisatie van het project problemen zouden kunnen ontstaan voor de status van de ILS op de Aalsmeerbaan.
De Commissie is in het licht van vorenstaande overwegingen van mening, dat aan de hand van de bevindingen van de deskundigen vervat in het deskundigenrapport genoegzaam is aangetoond, dat de Staatssecretaris haar besluit tot het opleggen van het bouwverbod op grond van de haar ten tijde van dit besluit ter beschikking staande gegevens, met de nodige
zorgvuldigheid heeft voorbereid en terecht heeft genomen.
De Commissie merkt daarbij nog op, dat zij in haar advies niet meeneemt hetgeen de deskundigen vermelden over bestektekening V.2002W817bl01 van 27 maart 2003, aangezien deze tekening en de daarop gebaseerde bouwvergunning dateren van na datum van het bouwverbod (19 februari 2003). In geding is slechts de vraag of de Staatssecretaris op de datum waarop het besluit is genomen alle stappen heeft ondernomen om zich kennis te verschaffen van alle feiten die voor de vorming van haar oordeel van belang konden zijn. Dit is naar de mening van de Commissie het geval.
De Commissie adviseert de Staatssecretaris om bovengenoemde overwegingen in ogenschouw te nemen bij de beslissing/heroverweging omtrent het bouwverbod en op het daartegen ingebrachte bezwaarschrift van Chipshol.
2.21.
Bij brief aan de Staatssecretaris voor Verkeer en Waterstaat d.d. 26 september 2005 heeft Chipshol haar bezwaar tegen het bouwverbod ingetrokken. In de brief is als redengeving het volgende opgenomen:
Inmiddels is er (…) volledige duidelijkheid over de mogelijke effecten van de bebouwing van Chipshol op het instrument landing system (ILS) langs de Aalsmeerbaan van de Luchthaven Schiphol. Op grond van de rapportage van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium van april 2005 dat in samenwerking met het bureau ATN Nooitgedagt BV is opgesteld, staat immers vast dat de door Chipshol voorgenomen bebouwing geen negatief effect heeft op de classificatie van het ILS.
(…)
Verder komt uit uw schrijven d.d.. 12 september 2005 gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer naar voren dat u ongeacht de door de Luchthaven Schiphol ten onrechte gestelde “ernstige belemmeringen’ hechtte aan de eerdere invoering van de normen uit het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB) teneinde de bebouwing van het Groenenberg-terrein onmogelijk te maken.
(…)
Slepende procedures over het bouwverbod die door de Staat en Schiphol tot het uiterste zullen worden gerekt wenst Chipshol te voorkomen. Mede omdat met een daarop volgende schadeactie jegens de Staat vele jaren en hoge kosten zullen zijn gemoeid en indien het bouwverbod uiteindelijk zou worden vernietigd de samenspannende overheden zich al die tijd ook naar eigen believen kunnen bedienen van nieuwe besluiten, “voortschrijdend inzicht”, stiptheidsacties etc. om Chipshol tegen te werken. Kortom nieuwe manipulaties en vertragingsacties liggen in de lijn der verwachtingen. De geschiedenis van de tot tweemaal toe ten onrechte door de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland geweigerde goedkeuring van het bestemmingsplan, het door de gemeenteraad op verzoek van de Staatssecretaris genomen onrechtmatige voorbereidingsbesluit en het daarna als ultimum remedium gepresenteerde bouwverbod heeft Chipshol daarvoor nog vers in het geheugen.
Nu bovendien de Luchthaven krachtens de wet en het vonnis van de rechtbank Haarlem d.d. 12 januari 2005 gehouden is om alle schade te vergoeden die Chipshol door het bouwverbod lijdt, ontbreekt voor Chipshol ook de noodzaak om nog jarenlang door te procederen over de rechtmatigheid van uw besluit.
(…)
Gelet op het voorgaande trekt Chipshol het eerder door haar ingediende bezwaarschrift van 27 maart 2003 hierbij in.
2.22.
In reactie op het bouwverbod is Chipshol voorts op 16 september 2003 een procedure gestart tegen Luchthaven Schiphol op grond van artikel 50 (oud) Luchtvaartwet ter verkrijging van schadevergoeding wegens de waardevermindering van het Groenenbergterrein als gevolg van het bouwverbod.
Op grond van een provisioneel vonnis van de rechtbank Haarlem heeft Chipshol op 19 juli 2007 een vergoeding van € 19.000.000,- ontvangen van Luchthaven Schiphol. Bij eindvonnis van 30 januari 2008 heeft de rechtbank de Luchthaven Schiphol veroordeeld tot betaling van € 16.000.000,- aan Chipshol. Het vonnis van de rechtbank is door de Hoge Raad bij arrest van 19 februari 2018 vernietigd en de zaak is terugverwezen naar het hof Amsterdam.
2.23.
Op 18 oktober 2005 heeft LVNL in een brief aan de Schiphol Group het volgende meegedeeld:
(…)
6. Conclusie
De bebouwing van het Groenenbergterrein op basis van bestektekening V.2002WB817blO1 van 27 maart 2003, zal leiden tot een verstoring van het glijpad van baan 36R. Deze verstoring zal er naar verwachting echter niet tot leiden dat het ILS zal moeten worden gedecategoriseerd van CAT III naar CAT I. (…)
2.24.
Bij brief van 26 oktober 2005 heeft de Luchthaven Schiphol de staatssecretaris verzocht om het bouwverbod op te heffen. In die brief gaf de Luchthaven Schiphol aan dat het gewijzigde bouwplan volgens bouwtekening 817bl01 waarvoor op 6 mei 2003 een vergunning was verleend, volgens het ATN/NLR-rapport en ook volgens LVNL geen ontoelaatbare verstoring van het ILS zou opleveren. De Luchthaven Schiphol signaleerde dat inmiddels het LIB van kracht was en verzocht de staatssecretaris aan Chipshol een verklaring van geen bezwaar af te geven voor het bouwplan volgens genoemde bouwtekeningen, dat immers niet voldeed aan de hoogtebeperkingen uit het LIB.
2.25.
De staatssecretaris heeft in een brief van 31 mei 2006 aan Chipshol meegedeeld dat er bereidheid bestond om over te gaan tot intrekking van het bouwverbod als Chipshol bereid zou zijn in te stemmen met intrekking van de reeds verleende bouwvergunningen en indiening van een nieuw plan, overeenkomstig de tekeningen van 27 maart 2003.
2.26.
Op 16 juni 2006 heeft Chipshol laten weten niet bereid te zijn haar instemming te verlenen aan de intrekking van de reeds verleende bouwvergunningen. De gemeente was daarom ook niet bereid de bouwvergunningen in te trekken.
2.27.
Bij besluit van 21 september 2006 heeft de staatssecretaris het verzoek om opheffing van het bouwverbod afgewezen. Zowel Chipshol als de Luchthaven Schiphol hebben tegen dit besluit bezwaar aangetekend.
2.28.
Op 10 januari 2007 heeft Chipshol een schikking getroffen met de gemeente voor een bedrag van € 1.000.000,- ter vergoeding van vertragingsschade over de periode 22 november 2002 tot 30 januari 2003.
2.29.
Op 15 februari 2007 heeft Chipshol een schikking getroffen met de provincie Noord-Holland voor een bedrag van € 8.999.000,- te vermeerderen met rente en een toegezegde nadere betaling van € 500.000,- ter vergoeding van planontwikkelingskosten als de provincie binnen een jaar alsnog het bestemmingsplan zou goedkeuren.
2.30.
Bij vonnis van 28 maart 2007 heeft de rechtbank Haarlem de vervroegde onteigening van een deel van het Groenenbergterrein uitgesproken ten behoeve van de omlegging van de N201. Deze onteigening zag op in totaal 57.769 m2 grond. De onteigeningsvergoeding is vastgesteld op € 15,- per m2.
2.31.
Op 28 juni 2007 is het bouwverbod opgeheven.
2.32.
Op 22 augustus 2007 is de Luchthaven Schiphol een procedure gestart tegen Chipshol op grond van artikel 55 (oud) Luchtvaartwet. De vordering van de Luchthaven Schiphol strekt ertoe dat Chipshol veroordeeld wordt aan haar de waardevermeerdering van de grond als gevolg van de opheffing van het bouwverbod te vergoeden. In verband hiermee heeft de Luchthaven Schiphol conservatoir beslag gelegd op het bedrag van € 19.000.000,- dat zij op grond van het (provisionele) vonnis van de rechtbank in de artikel 50 procedure aan Chipshol moest betalen. De procedure op grond van artikel 55 (oud) Luchtvaartwet is uiteindelijk gevoegd met de procedure tussen Chipshol en de Luchthaven Schiphol uit hoofde van artikel 50 (oud) Luchtvaartwet. In deze procedures is nog geen onherroepelijke eindbeslissing gewezen.
2.33.
Op 25 augustus 2008 is aan Chipshol een verklaring van geen bezwaar afgegeven voor het bouwplan Nefkens zonder truckparking.
2.34.
In 2009 had Chipshol een potentiële koper gevonden voor het Groenenbergterrein met Plan Nefkens, te weten Prologis. Deze potentiële koper is uiteindelijk, mede als gevolg van de kredietcrisis, afgehaakt.
2.35.
Chipshol heeft een nieuw plan voor de ontwikkeling van het Groenenbergterrein laten uitwerken, het High Speed Logistics Park (HSLP). Dit bouwplan was niet toegestaan onder de nieuwe paraplubestemming Schiphol die in 2004 van kracht geworden was.
2.36.
In 2013 is het bestemmingsplan Nieuwe Meer Groenenberg van kracht geworden, waarin de hoogtebeperkingen zijn opgenomen die ook gelden onder het LIB.
2.37.
Op 12 juni 2013 is een positief advies gegeven over het toenmalige Plan HSLP waarbij de truckparking op een andere locatie op het terrein was ingetekend.
2.38.
Op 6 juli 2015 is voor het Plan HSLP een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
2.39.
Chipshol heeft het Groenenberg terrein met het Plan HSLP bij overeenkomst van 16 oktober 2015 verkocht aan AEW voor een bedrag van € 38.000.000,-. De juridische levering heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2016.
2.40.
Tussen Chipshol en LVNL is bij de rechtbank Haarlem een civiele procedure aanhangig geweest. In die procedure vorderde Chipshol een verklaring voor recht dat LVNL onrechtmatig heeft gehandeld door vanaf medio 1996 tot 3 oktober 2005 te stellen dat de bouwinitiatieven van Chipshol voor het Groenenbergterrein desastreuze gevolgen zouden hebben voor de gebruiksmogelijkheden van de Aalsmeerbaan. In het eindvonnis van de rechtbank van 14 november 2007 zijn de vorderingen van Chipshol afgewezen. Ook de vordering van LVNL in reconventie, strekkende tot een verklaring voor recht dat uitlatingen van Chipshol onrechtmatig zijn jegens LVNL en met een bevel tot verwijdering en rectificatie van bepaalde uitlatingen, is afgewezen.
2.41.
Chipshol heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Het hof heeft op 15 december 2009 een eindarrest gewezen. Daarin heeft zij het vonnis van de rechtbank vernietigd en alsnog voor recht verklaard dat LVNL onrechtmatig heeft gehandeld jegens Chipshol door:
  • in maart 1999 en in de periode vanaf 29 november 2002 tot 18 oktober 2005 onjuiste mededelingen te doen ter zake van de bebouwingsmogelijkheden van het Groenenbergterrein;
  • onvoldoende inzicht te verschaffen in de aard van haar bezwaren tegen het bouwplan van Chipshol ten behoeve van Circle Freight;
  • in de periode vanaf 29 november 2002 tot 18 oktober 2005 zonder mededeling daarvan niet de door Chipshol voorgelegde bouwplannen te toetsen, maar een ‘worst case scenario’.
Het hof heeft LVNL op die gronden veroordeeld aan Chipshol een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat, en heeft LVNL tevens veroordeeld om de proceskosten die Chipshol aan haar had moeten betalen uit hoofde van het vonnis van de rechtbank, aan Chipshol terug te betalen, vermeerderd met rente.
2.42.
LVNL heeft tegen de beslissing van het hof beroep in cassatie ingesteld. Chipshol heeft incidenteel beroep ingesteld. De Hoge Raad heeft op 25 mei 2012 in het principale beroep het arrest van het hof van 15 december 2009 vernietigd, maar uitsluitend voor zover daarbij voor recht is verklaard dat LVNL jegens Chipshol onrechtmatig heeft gehandeld door in de periode vanaf 29 november 2002 tot 18 oktober 2005, zonder mededeling daarvan, niet de door Chipshol voorgelegde bouwplannen te toetsen, maar een ‘worst case scenario’.
De Hoge Raad heeft de vordering in zoverre alsnog afgewezen met compensatie van de kosten in cassatie. Het incidentele beroep heeft de Hoge Raad verworpen, met veroordeling van Chipshol in de kosten van dat geding in cassatie.

3.Het geschil

3.1.
Het onderhavige geding betreft de schadestaatprocedure. Chipshol vordert na vermeerdering van eis samengevat - veroordeling van LVNL tot betaling van primair € 146.611.000,- en subsidiair € 120.911.000,-, vermeerderd met de proceskosten.
3.2.
Chipshol stelt in de dagvaarding dat haar schade bestaat uit de volgende componenten:
gemiste ontwikkelopbrengst € 10.500.000,-
doorlopende bedrijfskosten € 9.777.000,-
minderopbrengst N201 tracé € 4.300.000,-
vervolgschade € 96.334.000.-
Ter onderbouwing van deze schade verwijst Chipshol naar een rapportage van Fakton. Bij akte heeft zij haar eis vermeerderd, waarbij zij stelt dat zij daartoe besloten heeft toen zij in reactie op het verweer van LVNL nadere documenten en bewijsstukken bij elkaar zocht ter onderbouwing van haar inspanningen gedurende de vertragingsperiode en toen tot de conclusie kwam dat het niet redelijk is om LVNL te laten meeprofiteren van de verkoopopbrengst die Chipshol uiteindelijk voor het Groenenbergterrein heeft gegenereerd. In verband hiermee vordert zij thans primair een schadevergoeding ten bedrage van € 146.611.000.
3.3.
LVNL voert verweer. Zij voert onder meer aan dat geen sprake is van causaal verband tussen de onrechtmatig geoordeelde gedragingen en de schade die Chipshol thans vordert. Voorts voert zij inhoudelijk verweer tegen de verschillende schadeposten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering in deze schadestaatprocedure strekt tot vergoeding van schade die Chipshol stelt te hebben geleden als gevolg van mededelingen van LVNL die door het hof en de Hoge Raad onrechtmatig zijn geoordeeld. Chipshol heeft laten weten dat zij op praktische gronden geen gevolgen verbindt aan het onrechtmatig handelen in maart 1999 en bij het beargumenteren van haar schade dan ook uitgaat van de werkelijkheid dat het Groenenbergterrein op 29 november 2002 geheel onbebouwd was.
Verder heeft zij bij gelegenheid van de pleidooien voor het hof medegedeeld dat zij geen vergoeding vordert voor de vertraging die is opgetreden gedurende de periode waarin het voorbereidingsbesluit van kracht was.
4.2.
Het onrechtmatig handelen waar het in dit geding om gaat is door het hof omschreven in de hierna sub 4.8 aangehaalde overwegingen.
4.3.
Chipshol stelt dat uit deze overwegingen volgt:
  • dat het hof heeft vastgesteld dat in het najaar van 2005 is gebleken dat het Groenenbergterrein in 2003 met voor Chipshol aanvaarbare aanpassing van een aantal inrichtingselementen (bedoeld is het vervangen van parkeerplaatsen door een waterpartij) kon worden bebouwd;
  • dat de door Chipshol voorgenomen exploitatie van het Groenenbergterrein op basis van het Plan Nefkens, door het onrechtmatig handelen van de LVNL is vertraagd; het bouwverbod is immers - als direct gevolg van het onrechtmatige handelen van de LVNL (meer in het bijzonder op nadrukkelijk verzoek van de LVNL) - opgelegd.
Chipshol stelt dat de oplegging van het bouwverbod desastreuze gevolgen heeft gehad voor de ontwikkeling en exploitatie van het Groenenbergterrein en dat het feit dat Chipshol het Plan Nefkens niet heeft kunnen realiseren het voorzienbare en beoogde gevolg is geweest van het door het hof onrechtmatig geachte handelen van LVNL. Door het bouwverbod kon Chipshol niet langer gebruik maken van de aan haar verleende bouwvergunningen voor het Plan Nefkens.
4.4.
Chipshol onderscheidt wat betreft de schade vier posten:
( i) Niet kunnen realiseren Plan Nefkens
Chipshol stelt dat zij op het moment waarop het bouwverbod in werking trad, een bouwvergunning had voor fase 1 (kavels I en IV) van het Plan Nefkens en dat zij er op mocht vertrouwen dat haar op 13 februari 2003 ingediende bouwaanvraag fase 2 voor de kavels II, III en V onder het op dat moment geldende bestemmingsplan zou worden vergund. Voorts stelt zij dat de vastgoedmarkt op dat moment uitstekend was en dat niets de bouw en exploitatie van het Plan Nefkens in de weg stond, totdat het bouwverbod roet in het eten gooide.
( ii) Te lage onteigeningsvergoeding
Chipshol stelt dat zij als gevolg van het op het Groenenbergterrein rustende bouwverbod een lagere onteigeningsvergoeding heeft ontvangen voor het gedeelte van het terrein dat onteigend is voor het N201-tracé.
( iii) Geen rendement over de periode 2003 t/m 8 augustus 2016
Volgens Chipshol heeft zij, omdat zij het Plan Nefkens niet heeft kunnen realiseren, pas in 2016, door de verkoop van het Groenenbergterrein aan AEW, enig rendement kunnen behalen. Voorts voert zij aan dat zij ontwikkelingswinst is misgelopen.
( iv) Kosten alternatief plan en kosten behoud van recht/ juridische kosten
Tot slot stelt Chipshol dat zij een alternatief plan (het Plan HSLP) heeft moeten ontwikkelen en dat zij heel veel juridische kosten heeft moeten maken om haar bestaande rechten te handhaven. Zij stelt dat als zij het Plan Nefkens had kunnen ontwikkelen, zij geen juridische procedures had hoeven voeren en dat het maken van een alternatief plan voor de ontwikkeling van het Groenenbergterrein in dat geval niet noodzakelijk zou zijn geweest. Chipshol benadrukt dat zij, door het Plan HSLP te ontwikkelen, haar schade heeft beperkt en heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht.
4.5.
Chipshol heeft niet bestreden dat voor alle vier (groepen) schadeposten geldt dat het schade betreft die zonder de oplegging van het bouwverbod niet zou zijn geleden. Chipshol heeft ook niet bestreden dat zij in de onderhavige procedure precies dezelfde schade vordert als in de in verband met het bouwverbod ingestelde procedure ex art. 50 LVW.
4.6.
LVNL betwist dat er causaal verband bestaat tussen het door het hof vastgestelde onrechtmatig handelen en het bouwverbod en stelt dat daarom ook het causaal verband met de eventueel uit het bouwverbod voortvloeiende schade ontbreekt. LVNL voert daartoe het volgende aan.
In de eerste plaats is het bouwverbod opgelegd omdat het ministerie al vóór de inwerkingtreding van het LIB toepassing wilde geven aan de eisen uit het LIB en daarmee aan de internationale eisen uit het ICAO-Verdrag.
In de tweede plaats staat het opleggen van het bouwverbod los van het onrechtmatig geoordeelde ontbreken van een nadere toelichting op de ILS-toets ten behoeve van Chipshol. De uitkomst van de toets was immers juist en niet onrechtmatig.
In de derde plaats is in de hoofdzaak uitvoerig gedebatteerd over de vraag of de adviezen van LVNL zouden vallen onder de formele rechtskracht van het bouwverbod. Het hof heeft met instemming van de Hoge Raad uiteindelijk vastgesteld dat de drie mededelingen van LVNL niet werden ‘gedekt’ door de formele rechtskracht van het bouwverbod omdat LVNL met de drie mededelingen een zelfstandige (advies)verplichting jegens Chipshol heeft geschonden die losstaat van de totstandkoming van het bouwverbod. De onderbouwing die Chipshol thans geeft voor haar schadevordering, is echter louter gebaseerd op de stelling dat het handelen van LVNL rechtstreeks heeft geleid tot (de totstandkoming van) het bouwverbod en dat Chipshol door dit bouwverbod schade heeft geleden.
In de vierde plaats geldt dat Chipshol haar bouwplannen reeds uit zichzelf heeft aangepast en in bouwtekening 817bl01 (behorend bij de bouwaanvraag van 27 maart 2003) de truckparking heeft vervangen door een waterpartij. LVNL stelt dat niet aannemelijk is dat Chipshol, als zij de bouwplannen bij een uitvoeriger toelichting al opnieuw door LVNL zou hebben laten toetsen, afstand gedaan zou hebben van de bestaande bouwvergunning van
11 februari 2003 (met bijbehorende bouwtekeningen met truckparking).
Grondslag schadevergoedingsplicht
4.7.
Bij de beoordeling van de schadevergoedingsplicht is het allereerst zaak om nauwkeurig voor ogen te houden waarin het onrechtmatig geoordeelde handelen van LVNL bestaat. Door het hof en de Hoge Raad is niet de wijze van toetsing zelf onrechtmatig geoordeeld, maar de omstandigheid dat LVNL omtrent de wijze van toetsing geen mededelingen heeft gedaan, dan wel geen inzicht heeft verschaft in de aard van haar bezwaren tegen het bouwplan van Chipshol.
4.8.
Ter motivering van haar verklaring voor recht heeft het hof het volgende overwogen:
(…)
4.24
Het hof is van oordeel dat LVNL met de reeks mededelingen die begon op 29 november 2002 en voorafging aan haar nadere standpuntbepaling van 18 oktober 2005 jegens Chipshol onzorgvuldig heeft gehandeld.
Blijkens de door haar gegeven toelichting heeft LVNL tot haar taak gerekend om de aan haar verstrekte bouwtekeningen te beoordelen met inachtneming van al hetgeen nog verder over het voorgenomen gebruik van het Groenenbergterrein uit die tekeningen kon worden opgemaakt. Zij heeft zich daarvan een totaalbeeld gevormd, meer in het bijzonder een totaalbeeld van de door dit gebruik veroorzaakte verstoring van het ILS.
Die benadering past niet zonder meer bij hetgeen door de gemeente Haarlemmermeer van LVNL werd gevraagd, te weten haar visie op het al of niet verlenen van elk van de gevraagde bouwvergunningen. Hetgeen LVNL tot haar taak heeft gerekend, gaat het bestek daarvan te buiten. Dat LVNL de onderlinge samenhang van de gevraagde bouwvergunningen in haar beschouwingen heeft betrokken en in dat verband bovendien acht heeft geslagen op gebruik van het Groenenbergterrein waarvoor geen bouwvergunning was vereist, waaronder in het bijzonder een parkeerplaats voor vrachtauto’s, is op zichzelf, gelet op de aan haar toevertrouwde taak, aanvaardbaar. LVNL had evenwel bij de beantwoording van de door de gemeente Haarlemmermeer aan haar gestelde vragen uiteen moeten zetten, voor welke benadering zij had gekozen. Dat lag te meer op haar weg, omdat zij in de periode voor de bestemmingswijziging te kennen had gegeven dat zij bij concrete (bouw)plannen beter in staat was om te berekenen welke verstoring van het ILS de (bouw)plannen zouden veroorzaken.
Dat betekent immers dat Chipshol, die voorgeschiedenis in aanmerking genomen, mocht veronderstellen dat LVNL aan de hand van haar, Chipshols, concrete (bouw) plannen tot de slotsom was gekomen dat iedere bebouwing hoger dan 3,5 meter moest worden tegengehouden. Chipshol behoefde er gelet op de mededelingen van LVNL niet op bedacht te zijn dat LVNL bedoelde uiteen te zetten dat met modificering van de op de bouwtekening tevens ingetekende maar niet vergunningplichtige inrichtingselementen wel kon worden gebouwd. Nu in het najaar van 2005 is gebleken dat de mededelingen van LVNL in die zin onjuist zijn, dat het Groenenbergterrein met voor Chipshol aanvaardbare aanpassing van genoemde inrichtingselementen wel kan worden bebouwd, zijn de mededelingen van LVNL, het belang van Chipshol bij bebouwing van het Groenebergterrein in aanmerking genomen, onzorgvuldig jegens Chipshol.
In dit verband zij herhaald dat het Lib op zichzelf niet aan bebouwing in de weg behoefde te staan, doordat het ontheffingsmogelijkheden bood. De enkele verwijzing door LVNL naar het regime van het Lib is dus ontoereikend om haar mededelingen voor juist te houden.
(…)
4.26
LVNL betoogt ook nog dat zij niet eerder had kunnen ontdekken dat het laten vallen van de truckparking mogelijkheden voor de bouwplannen van Chipshol biedt. De computersimulatie geeft volgens haar slechts een totaalbeeld. Pas toen LVNL tekening nummer V.2002W817bl0l onder ogen kreeg, bleek baar de relevantie van de truckparking.
LVNL heeft geen succes met dit argument. Het hof moet immers aannemen dat LVNL zich de relevantie van de truckparking voor de luchtverkeersveiligheid van meet af aan heeft gerealiseerd. Anders is niet begrijpelijk waarom ze de truckparking, die niet bouwvergunningplichtig was, in haar computersimulatie heeft meegenomen.
Wetenschap van een en ander had Chipshol, ook voordat tekening nummer V.2002W817bl01 voor NVNL beschikbaar was, in staat gesteld te ontdekken dat de niet vergunning plichtige truckparking invloed had op het ILS.
(…)
4.29
Voor de periode na de bestemmingswijziging voeren bovenstaande overwegingen het hof tot de slotsom dat LVNL in de periode van 29 november 2002 tot 18 oktober 2005 jegens Chipshol onrechtmatig heeft gehandeld door mede te delen dat op het Groenebergterrein iedere bebouwing hoger dan 3,5 meter moest worden tegengehouden en dusdoende de door Chipshol voorgenomen exploitatie van het Groenenbergterrein te vertragen.
Daarmee is de aansprakelijkheid en de schadeplichtigheid van LVNL jegens Chipshol in beginsel gegeven.
LVNL heeft nog betoogd dat Chipshol zo gretig was in haar wens de exploitatie van het Groenebergterrein ter hand te nemen dat het alleen al daarom op haar weg lag te benadrukken dat onverenigbaarheid van de bouwplannen met de luchtverkeersveiligheid moest worden voorkomen. Dat argument baat LVNL niet. Uit hetgeen is gebleken van de handelwijze van Chipshol jegens onder meer LVNL, valt niet op te maken dat Chipshol zich onvoldoende rekenschap wenste te geven van de luchtverkeersveiligheidsproblematiek. Het moge zo zijn dat de door Chipshol ten toon gespreide gretigheid LVNL beducht heeft gemaakt dat Chipshol niet zou schromen te kiezen voor een vanuit een oogpunt van luchtverkeersveiligheid problematisch inrichtingsplan. Die vrees gaf LVNL na de bestemmingswijziging niet de vrijheid om bij haar advisering onvermeld te laten dat zij de van haar verlangde toetsing had uitgevoerd aan de hand van een “worst case scenario’.
4.9.
In cassatie heeft de Hoge Raad naar aanleiding van die overwegingen het volgende overwogen:
4.3.7.7 Uit rov. 4.24 en 4.29 blijkt dat de onrechtmatig geoordeelde mededelingen van LVNL behelsden dat iedere bebouwing hoger dan 3,5 meter "moest worden tegengehouden". De onderdelen 4.11 en 4.12 betogen dat dit oordeel onbegrijpelijk is omdat LVNL na 4 september 2002 dit standpunt niet heeft ingenomen. De onderdelen falen. Het hof heeft kennelijk het oog op het uitdrukkelijk en bij herhaling door LVNL ingenomen standpunt dat - kort samengevat - realisering van de bouwplannen een zodanige verstoring van het ILS zou meebrengen dat degradatie van de Aalsmeerbaan daarvan het gevolg zou zijn. Dat standpunt heeft ertoe geleid dat de minister van Verkeer en Waterstaat bij besluit van 19 februari 2003 maximale hoogten van 3,5 meter heeft vastgesteld voor bouwwerken op het Groenenbergterrein (het bouwverbod). Het hof heeft het standpunt van LVNL dus weliswaar niet zuiver weergegeven, maar duidelijk is in elk geval wat het heeft bedoeld.
Het is het uitdragen door LVNL van haar genoemde standpunt dat het hof onrechtmatig, want, in aanmerking genomen het belang van Chipshol, onzorgvuldig, oordeelt. Daarvoor vindt het hof met name redengevend dat Chipshol "gelet op de mededelingen van LVNL" - waarmee het hof kennelijk bedoelt: het door haar ingenomen standpunt - niet erop bedacht behoefde te zijn dat "LVNL bedoelde uiteen te zetten dat met een modificering van de op de bouwtekening tevens ingetekende maar niet vergunningplichtige inrichtingselementen wel kon worden gebouwd". Daarmee brengt het hof als zijn oordeel tot uitdrukking dat Chipshol niet behoefde te begrijpen dat er volgens LVNL nog ruimte zou kunnen zijn voor bebouwing indien de plannen, met name met betrekking tot het gebruik van een deel van het terrein als parkeerplaats voor trucks, zouden worden aangepast, hoewel, zoals in 2005 is gebleken, dat wel degelijk mogelijk zou zijn geweest. Aldus verstaan is het aangevallen oordeel geenszins onbegrijpelijk. Het bij herhaling na 4 september 2002 door LVNL zonder enig voorbehoud of nuancering ingenomen standpunt dat de realisering van de bouwplannen tot degradatie van de Aalsmeerbaan zou leiden, is in 2005 onjuist gebleken, zowel bij toetsing door de Commissie art. 43 Luchtvaartwet van de "oude" in november 2002 ingediende bouwtekeningen, waarop nog de parkeerplaats van trucks was ingetekend, als bij de toetsing door LVNL op basis van de "nieuwe", in maart 2003 ingediende bouwtekening waarop die parkeerplaats was vervallen.
Het hof heeft blijkens de gedachtegang die in rov. 4.25 - 4.27 tot uitdrukking is gebracht, daarbij meegewogen dat LVNL - die, zoals het hof heeft beklemtoond in rov. 4.15, zich bewust moest zijn van het belang van Chipshol bij realisering van de bouwplannen - ten onrechte heeft nagelaten meer inzicht te geven in de wijze van toetsing, en aldus duidelijk te maken dat bij wijziging van de bouwplannen mogelijk wel ruimte was voor bebouwing, zodat Chipshol met het oog daarop met alternatieven zou kunnen komen. Chipshol had daarbij een groot belang en voor LVNL zou het verstrekken van die informatie niet een onevenredig grote inspanning vergen, zo is de gedachtegang van het hof, dat van LVNL niet vergt dat het zelf met alternatieven zou zijn gekomen.
Deze gedachtegang is geenszins onbegrijpelijk en geeft evenmin blijk van miskenning van de wettelijke taak van LVNL.
4.10.
LVNL poogt met haar lezing van deze overwegingen het accent te leggen op de onrechtmatigheid van de mededelingen van LVNL voor zover die bestaat in de onvolledigheid van haar communicatie met Chipshol. De rechtbank volgt LVNL daarin niet. De rechtbank leest in de hiervoor weergegeven overwegingen van de Hoge Raad dat deze de onrechtmatigheid vooral gelegen acht in het
uitdragendoor LVNL van haar standpunt dat
- kort samengevat - realisering van de bouwplannen van Chipshol een zodanige verstoring van het ILS zou meebrengen dat degradatie van de Aalsmeerbaan daarvan het gevolg zou zijn. De Hoge Raad heeft met
uitdragenkennelijk het oog op het
uitdrukkelijk en bij herhalingdoor LVNL
zonder enig voorbehoud of nuanceringinnemen van het standpunt dat de realisering van de bouwplannen tot degradatie van de Aalsmeerbaan zou leiden. De Hoge Raad heeft dit onder meer op de volgende wijze in zijn feitenweergave onder (xxxiii) geschetst:
Inmiddels had de directievoorzitter van LVNL zich naar aanleiding van de concrete bouwplannen van Chipshol op 29 november 2002 tot de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat gewend met het verzoek zo mogelijk in te grijpen in de problematiek die de verstoring van het ILS van de Aalsmeerbaan veroorzaakt. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat realisering van de bouwplannen tot gevolg heeft dat het ILS van de Aalsmeerbaan van categorie 2 naar categorie 1 degradeert hetgeen voor de bereikbaarheid van Schiphol met name bij slecht zicht omstandigheden desastreuze gevolgen heeft. Daarop heeft de minister van Verkeer en Waterstaat, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de Luchthaven Schiphol, bij besluit van 19 februari 2003 een maximale hoogte van 3,5 meter vastgesteld voor bouwwerken op het Groenenbergterrein (hierna wordt dit besluit aangeduid als: het bouwverbod). De minister heeft bij dit besluit overwogen dat de verlening van bouwvergunningen voor de percelen in kwestie volgens onderzoek van de LVNL zou leiden tot zeer ernstige beperkingen in het gebruik van de Aalsmeerbaan.
4.11.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof in haar beoordeling heeft
meegewogendat LVNL ten onrechte heeft nagelaten meer inzicht te geven in de wijze van toetsing, en aldus duidelijk te maken dat bij wijziging van de bouwplannen mogelijk wel ruimte was voor bebouwing. De onrechtmatigheid is echter niet beperkt tot die nalatigheid voor zover het enkel het mededelen daarvan aan Chipshol betreft, maar ziet ook op mededelingen aan derden. Daarbij verdient opmerking dat opname van een nuancering van de mededelingen als door het hof omschreven in de brief van 29 november 2002, het alarmerend effect van die brief zo al niet geheel teniet gedaan zou hebben, in ieder geval sterk zou hebben verminderd.
4.12.
De rechtbank leest in de uitspraak van het hof, zoals deze is opgevat door de Hoge Raad, dan ook dat de brief van 29 november 2002 naar het oordeel van hof en Hoge Raad door het gebrek aan nuance onvolledig is en door die onvolledigheid de misleidende indruk wekt dat - waar, naar naderhand is gebleken, een geringe aanpassing van de plannen toereikend zou zijn geweest om de op luchtverkeersveiligheid gebaseerde bezwaren weg te nemen - ingrijpen op de voet van artikel 38 Luchtvaartwet nodig was om het onheil te keren. Dit terwijl voor het uitlokken van een interventie door de Minister geen noodzaak bestond.
Causaal verband: sine qua non verband?
4.13.
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het bouwverbod ook zou zijn opgelegd indien de hiervoor bedoelde onrechtmatige mededelingen achterwege zouden zijn gebleven, zoals door LVNL is betoogd. Uit alles blijkt dat de Minister naar aanleiding van de brandbrief van LVNL in actie is gekomen. Aanknopend bij de hiervoor in r.o. 2.10, 2.11, 2.14, 2.17 en 2.20 weergegeven loop van de feiten acht de rechtbank bovendien aannemelijk dat Chipshol, als zij had geweten dat de truckparking tot verstoring van het ILS van de Aalsmeerbaan zou leiden, bij de nieuwe aanvraag met betrekking tot de kavels I en IV een tekening zou hebben ingediend waarop de truckparking niet meer voorkwam. Daarmee zouden de bezwaren tegen de plannen van Chipshol zijn komen te vervallen en zou LVNL geen reden hebben gehad om zich op 29 november 2002 tot de Minister te wenden met het verzoek zo mogelijk in te grijpen in de problematiek die de verstoring van het ILS van de Aalsmeerbaan zou veroorzaken.
4.14.
LVNL heeft vrij uitvoering betoogd dat zij op grond van de door haar uitgevoerde toetsing niet wist of kon weten dat de truckparking de oorzaak van de overschrijding was.
LVNL wil hiermee kennelijk betogen dat ook als zij kenbaar had gemaakt dat zij ook de niet vergunningplichtige truckparking in de toetsing had meegenomen, nog niet duidelijk was geweest dat de truckparking het probleem was en dat Chipshol dit had kunnen ondervangen door een eenvoudige aanpassing aan te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat het hof dit verweer in zijn arrest in r.o. 4.26 al heeft behandeld en verworpen en acht overigens het verweer in het licht van de hiervoor sub 2.19 vermelde inhoud van het ATN/NLR-rapport ook niet steekhoudend.
4.15.
Nu het hof heeft vastgesteld dat LVNL zich bewust moet zijn geweest van de impact die de truckparking op de metingen van de verstoring kon uitoefenen, houdt de rechtbank het ervoor dat LVNL de hulp van de Minister niet zou hebben ingeroepen zonder voorafgaande toetsing van de aangepaste aanvraag. Zoals ook uit de brief van 18 oktober 2005 blijkt, zou die toetsing tot het inzicht hebben geleid dat het probleem waarmee zij zich eerder geconfronteerd zag, door aanpassing van het bouwplan was opgelost. Als het al tot een ontwerpbesluit zou zijn gekomen, acht de rechtbank voorts aannemelijk dat Chipshol dit in de context van een zienswijze naar aanleiding van dit besluit bij de Minister onder de aandacht zou hebben gebracht.
4.16.
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat in geval van nuancering van de mededelingen van LVNL in de hiervoor omschreven zin, de oplegging van het bouwverbod achterwege zou zijn gebleven.
4.17.
De rechtbank kent in dit verband mede betekenis toe aan de uitlatingen van de staatssecretaris zoals weergegeven in de Kamerstukken II 2005-2006, 26 959, nr. 109, verslag van een algemeen overleg over de Toekomst van de nationale luchthaven, pagina 5 e.v. (…)
De overheid moet ervoor zorgen dat de Luchthaven onbelemmerd gebruikt kan worden binnen de afspraken van de wet. Dit onbelemmerde gebruik is weergegeven in internationale richtlijnen waarin staat hoe ver en tot op welke hoogte gebouwd kan worden. De bouwbeperkingen gelden voor iedereen en worden voor de gehele omgeving toegepast. Ze zijn dus niet voor een specifiek terrein aan de orde. (…)
De staatssecretaris benadrukt haar zakelijke benadering van de bouw op het Groenenbergterrein. Er was een signaal dat er een vergunning zou worden verstrekt die strijdig kon zijn met het gebruik van de luchthaven. De eerste logische partij die daaraan iets kon doen, is de betrokken gemeente. Er kon echter niet worden gehandeld omdat er een procedurefout met het voorbereidingsbesluit was gemaakt.
De algemene rol van de overheid was de zorg voor onbelemmerd gebruik van de luchthaven via de daartoe geëigende organen: de gemeente en het bestemmingsplan. Deze weg kon niet worden bewandeld wat resulteerde in een bouwverbod met gebruikmaking van de Luchtvaartwet. (…)
Ingaande op de vraag waarom het bouwverbod werd opgelegd een dag voordat de wet buiten werking werd ingesteld, zegt de bewindsvrouw dat plannen onder het oude regime volgens dat regime gehandhaafd moeten worden. Plannen die voor 20 februari 2003 zijn ingediend, vielen onder het toen geldende wettelijke regime en dat betekent dat op grond daarvan bouw die het gebruik van de luchthaven kon belemmeren, moest worden voorkomen op grond van de wet die toen van kracht was. (…)
4.18.
De rechtbank acht het op grond van die uitlatingen aannemelijk dat de Minister een dwingende noodzaak verlangde alvorens te grijpen naar het zware instrument van de oplegging van een bouwverbod.
4.19.
Ten slotte is in dit verband van belang dat het bouwverbod gepaard gaat met de oplegging van een schadevergoedingsverplichting aan Schiphol. Gelet op de, aan partijen bekende, verwoede pogingen die Schiphol na afkondiging van dat verbod heeft ondernomen om het bouwverbod van tafel te krijgen acht de rechtbank - ervan uitgaande dat het Schiphol om de veiligheid van het vliegverkeer was te doen - onaannemelijk dat zij om oplegging van een bouwverbod zou hebben gevraagd indien het op grond van de informatie van LVNL duidelijk was geweest dat aan de veiligheidsbezwaren met een geringe aanpassing van de bouwplannen tegemoet kon worden gekomen.
Gevolgen formele rechtskracht bouwverbod voor causaliteitsverweer
4.20.
Nu het er voor moet worden gehouden dat bij het achterwege blijven van de (onrechtmatige mededelingen in de) brief van 29 november 2002 ook oplegging van het bouwverbod achterwege zou zijn gebleven, kan het beroep op de formele rechtskracht van het bouwverbod onbesproken blijven. Schadeberekening veronderstelt immers een vergelijking van wat er feitelijk is gebeurd met wat er zou zijn gebeurd indien het onrechtmatig handelen achterwege zou zijn gebleven. Hiervoor is uiteengezet dat de rechtbank aannemelijk acht dat het bouwverbod niet zou zijn opgelegd indien de onrechtmatig geachte mededelingen niet zouden zijn gedaan. Dan is verder niet meer van belang of dat verbod rechtmatig of onrechtmatig is opgelegd.
Causaal verband: toerekeningsverband?
4.21.
LVNL voert verder aan dat zij bouwplannen toetst met het oog op de veiligheid van het luchtverkeer. Dat het hof en de Hoge Raad inmiddels hebben vastgesteld dat LVNL op de toets die zij had uitgevoerd naar aanleiding van de bouwplannen, met het oog op de (financiële) belangen van Chipshol, een nadere toelichting had moeten geven, doet niet af aan het feit dat de toets overigens correct was. Volgens LVNL was de schade als gevolg van een inhoudelijk juist rapport met een ontbrekende toelichting voor haar op dat moment objectief dan ook niet voorzienbaar en ligt deze ver buiten de lijn der normale verwachtingen.
4.22.
Met dit verweer miskent LVNL haar dominante positie op het vlak van de informatievoorziening inzake de luchtverkeersveiligheid. Het hof en de Hoge Raad hebben daaromtrent het volgende opgemerkt:
Hof:
4.9
Het hof leidt uit de hierboven omschreven gebeurtenissen af dat LVNL rond 1998 een zeer overwegende informatiepositie innam, waar het ging om de bebouwingsmogelijkheden van het Groenenbergterrein. Niet alleen was zij met de wettelijke taak belast om te adviseren over de luchtverkeersveiligheid. De praktijk laat zien dat zij ook door beslissende autoriteiten als de gemeente Haarlemmermeer in een vroeg stadium werd betrokken bij de vraag of en zo ja welke bebouwing op het Groenenbergterrein zou kunnen worden toegelaten.
(…) LVNL moet zich hebben gerealiseerd dat aan de door haar gedane mededelingen groot gewicht toekwam en Chipshol voor de door haar voorgenomen gebiedsontwikkeling afhankelijk was van haar, LVNL’s, bevindingen ten aanzien van de luchtverkeersveiligheid.
Uit het overleg dat heeft plaatsgehad tussen LVNL en Chipshol moet aan LVNL verder duidelijk zijn geweest dat Chipshol als economisch eigenaar van het Groenenbergterrein groot belang had bij de mededelingen die LVNL zou doen over de verenigbaarheid van haar bouwplannen met de luchtverkeersveiligheid. (…)
4.15
Na de bestemmingswijziging van het Groenenbergterrein deed zich een wezenlijk andere situatie voor. Vanaf dat moment, 4 september 2002, mocht Chipshol erop rekenen dat door haar voorgenomen bouwplannen die in overeenstemming waren met de planvoorschriften geen bezwaar zouden ontmoeten, met dien verstande dat zij ook dan ermee rekening diende te houden dat de luchtverkeersveiligheid gewaarborgd moest blijven.
De gemeente Haarlemmermeer heeft de bescherming van de luchtverkeersveiligheid geen afzonderlijke plaats gegeven in het gewijzigde bestemmingsplan maar heeft deze overgelaten aan de autoriteit die op grond van de Luchtvaartwet met het oog op de luchtverkeersveiligheid grenzen kan stellen. In dat verband behield LVNL als adviseur haar overwegende informatiepositie. Ook na de bestemmingswijziging had LVNL zich rekenschap te geven van het belang van Chipshol als economisch eigenaar van het Groenenbergterrein en zelfs sterker dan voordien omdat Chipshol tengevolge van de bestemmingswijziging ervan mocht uitgaan dat zij mocht bouwen op het Groenenbergterrein, tenzij haar bouwplannen de luchtverkeersveiligheid zouden schaden.
Hoge Raad:
4.2.3 (…)
Voorts moet hetgeen het hof overweegt worden begrepen in het licht van zijn vaststelling in rov. 4.9 - herhaald in 4.15 - dat LVNL een "zeer overwegende informatiepositie" innam waar het ging om de bebouwingsmogelijkheden van het Groenenbergterrein, omdat, zoals het hof in rov. 4.9 overweegt, LVNL niet alleen was belast met de wettelijke taak om te adviseren over de luchtverkeersveiligheid maar ook door de beslissende autoriteiten (als adviserende instantie) in een vroeg stadium werd betrokken bij de vraag of en zo ja welke bebouwing op dat terrein zou kunnen worden toegelaten, waardoor aan de door haar gedane mededelingen groot gewicht toekwam.
4.23.
Die dominante positie brengt mee dat de informatieverschaffing van LVNL aan hoge eisen van zorgvuldigheid moest voldoen, ook voor zover het betreft de belangen van Chipshol. LVNL communiceerde over de planvorming van Chipshol met een reeks van actoren. Zij deed dat in een situatie waarin zij zich - naar tussen partijen vast staat - de relevantie van de truckparking voor de luchtverkeersveiligheid bewust was. Dat brengt mee dat zij zich ook de relevantie van de ontbrekende toelichting bewust moet zijn geweest. Er is dan ook geen reden de schade die is voortgevloeid uit de vertraging
die haar handelwijze heeft opgeleverdniet ten volle voor haar rekening te laten komen.
Dat geldt ook voor zover het betreft gederfde winst. Het is immers voorzienbaar dat het blokkeren van bouwmogelijkheden door het zenden van een brandbrief waarvoor geen toereikende aanleiding bestaat, tot het onnodig uitsluiten van bouwmogelijkheden en daarmee tot het onnodig mislopen van rendement leidt.
4.24.
De overige door LVNL opgeworpen toerekeningsvragen zullen hierna bij de bespreking van de diverse schade-elementen aan de orde komen.
Schade-elementen
Gemiste ontwikkelopbrengst
4.25.
Chipshol stelt dat zij een bedrag van € 10.500.000,00 is misgelopen aan ontwikkelingsopbrengsten. Zij voert aan dat zij deze ontwikkelingsopbrengst bij realisatie van Plan Nefkens zou hebben verdiend.
4.26.
LVNL betwist dat Chipshol zelf zou zijn overgegaan tot de ontwikkeling van Plan Nefkens. LVNL betwist dat Chipshol een projectontwikkelaar is die zich (ook) bezig houdt met opstalontwikkeling en belegging en stelt dat het feitelijk handelen, het business model en de financieringsstructuur van Chipshol projectontwikkeling uitsluiten.
4.27.
De rechtbank is met LVNL van oordeel dat niet aannemelijk is dat Chipshol het gebouw zelf zou hebben ontwikkeld en verhuurd. Chipshol is overwegend gebiedsontwikkelaar. Ook de Hoge Raad heeft Chipshol in zijn feitenweergave sub (ii) aangeduid als
een gebiedsontwikkelaar in de Schiphol regio. Bovendien staat vast dat Chipshol na opheffing van het bouwverbod ook geen bouwplan heeft gerealiseerd, maar (eerst mislukte en nadien geslaagde) pogingen heeft ondernomen om een onbebouwd – maar bebouwbaar - perceel van de hand te doen.
Aannemelijk is dus dat Chipshol, ook indien het bouwverbod niet zou zijn opgelegd, het perceel in ontwikkelbare maar niet (bebouwde) ontwikkelde staat zou hebben verkocht zoals zij uiteindelijk ook heeft gedaan.
De post misgelopen ontwikkelingswinst is daarmee onvoldoende aannemelijk en komt derhalve niet als schadepost voor vergoeding in aanmerking.
Vertragingsschade - gehele duur bouwverbod toerekenen?
4.28.
Uit het voorgaande volgt dat de vertragingsschade bestaat uit de misgelopen verkoopopbrengst, (voor zover die in 2003 hoger zou zijn geweest) en het misgelopen rendement over de periode waarover de verkoopopbrengst van het Groenenbergterrein als gevolg van
en toerekenbaar aande vertraging is uitgebleven.
4.29.
LVNL voert aan dat in ieder geval de schade die na 18 oktober 2005 is ontstaan niet aan haar kan worden toegerekend. Zij wijst erop dat hof en Hoge Raad hebben geoordeeld dat de onrechtmatige handeling van LVNL op 18 oktober 2005 eindigde. Zij benadrukt dat zij op 18 oktober 2005 heeft geconcludeerd dat de bouwplannen van Chipshol zoals weergegeven in de bouwtekening 817bl01 (als gevolg van het vervangen van de truckparking door een waterpartij) niet (meer) tot zodanige verstoring van het ILS leiden dat dit een degradatie van de Aalsmeerbaan naar een lagere categorie tot gevolg zou hebben en dat zij die bevindingen ook heeft gedeeld met de Luchthaven.
4.30.
Dit verweer slaagt in zoverre dat de rechtbank van oordeel is dat de schade die Chipshol heeft geleden doordat het bouwverbod na de brief van LVNL van 18 oktober 2005 nog tot 28 juni 2007 is doorgelopen niet als gevolg van het onrechtmatig handelen van LVNL aan laatstgenoemde kan worden toegerekend. De rechtbank kent in dit verband mede betekenis toe aan het feit dat LVNL na 18 oktober 2005 buiten de communicatie tussen Chipshol, het Departement en Schiphol over opheffing van het bouwverbod heeft gestaan en aan de omstandigheid dat de Luchtvaartwet aan Chipshol ter zake van die schade een volledig vergoedingsrecht toekent, waarbij Schiphol als exploitant van de luchthaven als draagplichtige is aangewezen. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de r.o. 5.2.3. en 6.1.7 van het arrest van de Hoge Raad van 19 oktober 2018 in de lopende artikel 50-55 LVW-procedure tussen Chipshol en Schiphol, waaruit volgt dat die vergoedingsgrondslag niet beperkter is dan die uit onrechtmatige daad.
4.31.
De hiervoor vermelde uitgangspunten leiden de rechtbank tot de volgende beslissingen, waarbij de rechtbank meegaat in het standpunt van Chipshol ter zitting dat zij zich kan vinden in een grofmazige schadebegroting.
4.32.
De rechtbank is van oordeel dat vertragingsschade over een periode gelijk aan de aan LVNL toerekenbare duur van de door het bouwverbod c.a. veroorzaakte blokkade voor vergoeding in aanmerking komt. Die duur wordt berekend met behulp van de volgende aannames:
  • indien oplegging van het bouwverbod achterwege zou zijn gebleven zou de vergunning voor fase 2 ( II, II en V) met afgifte van een verklaring van geen bezwaar binnen de maximale wettelijke beslistermijn (34 weken) zijn verleend;
  • de verkoop van het terrein zou al vóór afgifte van die vergunning ter hand zijn genomen en zou erin hebben voorzien dat de koopovereenkomst op de dag van de afgifte definitief zou zijn, met levering en betaling 2 weken na de afgifte van de vergunning, op 5 januari 2004;
  • indien de Staatssecretaris adequaat op de brief van 26 oktober 2005 zou hebben gereageerd, zou het bouwverbod op 31 mei 2006 zijn ingetrokken;
  • een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een door Chipshol ontwikkeld bouwplan zou een maand later zijn ingediend. De vergunning zou met afgifte van een verklaring van geen bezwaar vervolgens binnen de maximale wettelijke beslistermijn (34 weken) zijn verleend; de verklaring van geen bezwaar zou een half jaar na indiening van de vergunningsaanvraag zijn afgegeven;
  • de verkoop van het terrein zou op het moment van afgifte van de verklaring van geen bezwaar ter hand zijn genomen en zou erin hebben voorzien dat een half jaar na die afgifte het perceel zou zijn verkocht, met levering en betaling 2 weken na de afgifte van de vergunning.
Dat betekent dat bij intrekking van het bouwverbod op 31 mei 2006 de verkoopopbrengst van een bebouwbaar terrein met een concreet bouwplan op 15 juni 2007 beschikbaar zou zijn geweest. Dit moment zou ruim vóór de financiële crisis zijn geweest, zodat de aanname dat het tot verkoop zou zijn gekomen niet onrealistisch is te achten.
De rechtbank acht derhalve de vertragingsschade toerekenbaar over een tijdvak dat eindigt op 15 juni 2007.
4.33.
Chipshol stelt dat het Groenenbergterrein bij ontwikkeling van Plan Nefkens in 2004 circa € 38.000.000,00 zou hebben opgebracht (de grondprijs te vermeerderen met de ontwikkelopbrengst). LVNL voert hiertegen verweer en verwijst in dat verband naar taxaties die in het kader van een andere rechtszaak over het Groenenbergterrein zijn opgesteld en die wijzen op een waarde van circa € 22.000.000,-.
4.34.
De rechtbank is van oordeel dat Chipshol in haar nadere reactie, waarin zij heeft verwezen naar aanvullende notitie van Fakton naar aanleiding van hetgeen door LVNL was aangevoerd, het verweer van LVNL voldoende heeft weerlegd en neemt gemakshalve aan dat het Groenenbergterrein in januari 2004 en in juni 2007 zou hebben opgebracht wat het in 2016 heeft opgebracht. Uitgaande van dat uitgangspunt bestaat de vertragingsschade erin:
  • dat Chipshol gedurende de periode 5 januari 2004 – 15 juni 2007 verstoken is geweest van het rendement over de verkoopopbrengst die zij anders al in 2004 zou hebben gerealiseerd;
  • dat die schade als verbintenis uit onrechtmatige daad op 15 juni 2007 onmiddellijk had moeten worden voldaan, maar vergoeding van de schade is uitgebleven;
  • dat de schade wegens gemist rendement over de verkoopopbrengst loopt totdat het Groenbergterrein in 2016 is verkocht.
4.35.
Bij de berekening van de aan LVNL toerekenbare vertragingsschade moet dus uitgangspunt zijn dat vergoed moet worden het misgelopen rendement over de verkoopopbrengst over de periode tot aan die verkoop. Met de omstandigheid dat de vertraging na 15 juni 2007 niet aan LVNL is toe te rekenen zal bij de berekening van de omvang van het misgelopen rendement rekening worden gehouden, door dat rendement over de periode 5 januari 2004 – 15 juni 2007 anders te berekenen dan over de periode
15 juni 2007 tot 8 augustus 2016.
periode 5 januari 2004 tot 15 juni 2007
4.36.
Door Chipshol is, onder overlegging van haar jaarrekeningen over de periode 2003-2015, betoogd dat haar rendement op eigen vermogen vóór belastingen gemiddeld 8,79% per jaar bedroeg, zodat haar vervolgschade ook op dat gemiddelde rendement geraamd kan worden.
4.37.
LVNL voert aan dat het rendementspercentage van 8,79 % onrealistisch hoog is en dat PKF Wallast stelt dat een vergelijk gemaakt moet worden tussen het vermogen van Chipshol Holding B.V. (niet zijnde eiseres) per ultimo 2002 en ultimo 2015, waarbij dat vermogen is gestegen in 2013 als gevolg van een herwaarderingsreserve van € 21,4 miljoen die voor een groot deel ziet op het aanhouden van het Groenenbergterrein vanaf 2003. LVNL betoogt dat hier geen sprake is van gemist rendement, maar juist van effectief behaald rendement.
4.38.
In reactie hierop stelt Chipshol in een aanvullende notitie van Fakton onder meer dat in het gehanteerde rendement van 8,79% per jaar ook de apparaatskosten zijn opgenomen die Chipshol heeft moeten maken bij herinvestering van vermogen.
4.39.
Nu uit de nadere reactie van Fakton blijkt dat in dat berekende rendementspercentage ook een vergoeding is meegerekend voor doorlopende bedrijfskosten, acht de rechtbank dit percentage, zeker waar het hier betreft de jaren vóór de vastgoedcrisis, niet bovenmatig. De rechtbank ziet dan ook aanleiding bij de berekening van het misgelopen rendement over de periode 5 januari 2004 tot 15 juni 2007 aansluiting te zoeken bij het door Chipshol gestelde gemiddelde rendement van 8,79 % per jaar. In de uitkomst van die berekening is dan een groot deel van de doorlopende bedrijfskosten over de betrokken jaren verdisconteerd.
periode 15 juni 2007 tot 8 augustus 2016
4.40.
Over de periode 15 juni 2007 tot 8 augustus 2016 zal de rechtbank het misgelopen rendement stellen op een percentage gelijk aan de wettelijke rente over het bedrag van de over de periode tot 15 juni 2007 verschuldigde schadevergoeding. Het mislopen van dit rendement kan immers worden gezien als een gevolg van de omstandigheid dat die schadevergoeding destijds niet onmiddellijk is voldaan.
4.41.
De rechtbank komt, uitgaande van vertraging over de periode van 5 januari 2004 tot en met 15 juni 2007 uit op de volgende bedragen:
 rendement over uitgebleven opbrengst (€ 38.000.000,00)
op peildatum 15-06-2007 op basis van 8,79% € 13.361.000,00
 misgelopen rendement daarover
over periode 16-06-2007 tot 08-08-2016
€ 5.186.500,00
totaal gederfd per datum levering € 18.547.500,00
Overige schade
Minderopbrengst N201 tracé
4.42.
Chipshol betoogt dat zij als gevolg van het bouwverbod een te lage onteigeningsvergoeding heeft ontvangen voor 24.000 m2 van de onteigende grond voor het N201 tracé, grond die normaliter, zonder bouwverbod, reeds tot ontwikkeling zou zijn gebracht als bedrijventerrein, als onderdeel van het plan Nefkens. Chipshol stelt dat, uitgaande van de waarde per m2 die verkoop van het terrein aan AEW (€ 179,- m2) heeft opgebracht, zij voor deze grond een bedrag van € 164,- per m2 is misgelopen, derhalve een bedrag van in totaal € 3.936.000,-.
Voorts heeft Chipshol gesteld dat zij over genoemd bedrag vervolgschade heeft geleden. Bij de berekening van die vervolgschade is zij uitgegaan van een schadepost van € 4.300.000,- welk bedrag sinds 2011 werd gemist. Zij heeft gesteld dat de vervolgschade 8,79% per jaar bedraagt over een periode van 2011-2016 hetgeen samengesteld neerkomt op 52,8 %.
4.43.
LVNL betwist dat Chipshol een te lage onteigeningsvergoeding heeft ontvangen. Zij voert aan dat de berekende en toegewezen waarde niet het gevolg was van het bouwverbod, maar van de omstandigheid dat op de grond waar het hier om ging een agrarische bestemming rustte. Deze grond had, behoudens een klein stuk daarvan, niet bebouwd mogen worden, wat door de deskundigen die destijds over de schadeloosstelling hebben geadviseerd, ook is onderkend. Die deskundigen betwijfelden of deze grond een andere, meer waardevolle bestemming zou krijgen, aldus LVNL.
4.44.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van het tussenvonnis van de rechtbank Haarlem in de onteigeningsprocedure tussen de Provincie Noord-Holland en Groenenberg (ECLI:NL:RBHAA:2010:7356). In dit vonnis is onder meer het volgende overwogen:
‘2.36 (…) achten de deskundigen de kans dat op bedoeld perceelsgedeelte ontwikkeling van bedrijventerrein, het werk weggedacht, wordt toegelaten zeer beperkt en dat een gegadigde niet meer zal willen betalen dan een beperkt hogere waarde dan de waarde voor andere percelen met agrarische bestemmingen in de gemeente Haarlemmermeer. (…)
2.44
De deskundigen hebben met betrekking tot dit perceelsgedeelte een prijs geadviseerd van € 15,- per m². Zij hebben daarbij in aanmerking genomen dat ten tijde van de onteigening op het perceel voornoemd bouwverbod rustte, dat N.V. Luchthaven Schiphol (hierna: de luchthaven) probeerde opheffing van dit bouwverbod te bereiken, maar dat het ten tijde van de onteigening niet zeker was of en zo ja, wanneer dit zou lukken en dat bij opheffing van het bouwverbod de rechthebbende de waardevermeerdering als gevolg van die opheffing aan de luchthaven zou moeten betalen. Bovendien nemen de deskundigen bij hun advies onder meer in aanmerking dat na opheffing van het bouwverbod voor de uitvoering van een bouwproject een verklaring van geen bezwaar is vereist als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet Luchtvaart en dat ten minste de bouwhoogtebeperkingen van het wijzigingsbesluit gelden.
(…)
Gezien de mogelijkheid dat Luchthaven Schiphol deze waardestijging zou kunnen terugvorderen in een artikel 50 Lvw-procedure, (…) kan niet anders dan worden geoordeeld dat een redelijk handelend koper wel degelijk rekening zou houden met de aanwezigheid van het bouwverbod en de mogelijke terugvordering van een eventuele waardevermeerdering door Luchthaven Schiphol. Een dergelijke koper zal voor deze gronden een lagere prijs betalen dan wanneer een eventuele waardevermeerdering als gevolg van de opheffing van het bouwverbod niet onderhevig zou zijn aan het risico dat deze moest worden terugbetaald aan de Luchthaven Schiphol. De deskundigen hebben bij de waardering van dit gedeelte van het onteigende derhalve terecht rekening gehouden met het bouwverbod en wel causaal verband aanwezig geacht tussen de waarde en het bouwverbod.
4.45.
Uit de hiervoor aangehaalde citaten uit genoemd vonnis blijkt ondubbelzinnig dat bij de waardering van de grond door de deskundigen het bouwverbod is meegewogen en dat dit een waarde-drukkend effect heeft gehad, zodat vaststaat dat Chipshol als gevolg van het bouwverbod schade heeft geleden in de vorm van een lagere opbrengst voor 24.000 m2 onteigende grond.
4.46.
Door Groenenberg was in de onteigeningsprocedure onder meer aangevoerd dat de deskundigen bij hun waardering van de gronden ten onrechte niet de vergelijkingsmethode hebben toegepast. In dat verband heeft hij de volgende transacties aangevoerd die volgens hem vergelijkbaar waren en daarmee relevant zouden zijn voor de waardebepaling:
  • de transactie Chipshol/Waterschap d.d. 15 maart 1991 betreffende aankoop van ongeveer 2.85.00 hectare grond in het gebied Schiphol Zuidoost voor de prijs van
  • de transactie Forward Business Park/gemeente Haarlemmermeer betreffende aankoop van gronden in het gebied Schiphol Zuidoost voor de prijs van € 35,- ten behoeve van de aanleg van de Beechavenue, waarbij het eveneens ging om gronden met een onrendabele bestemming;
  • de transactie Van der Vlugt/Luchthaven Schiphol betreffende de aankoop van gronden met een onbekende bestemming bij de Kaagbaan voor de prijs van (omgerekend) € 35,75.
4.47.
Uit de door Groenenberg in de onteigeningsprocedure als vergelijkbaar genoemde transacties kan worden afgeleid dat in die periode voor vergelijkbare gronden (met onrendabele bestemming) een bedrag van omstreeks € 35,00 per m2 werd betaald.
De rechtbank volgt Chipshol niet in haar betoog dat, zonder het bouwverbod, 24.000 m2 van de onteigende grond al tot ontwikkeling zou zijn gebracht als bedrijventerrein op grond van Plan Nefkens. Reeds in oktober 2002 heeft de gemeente de toenmalige bouwaanvraag van Chipshol afgewezen omdat het bouwplan deels op de bestemming Bedrijfsdoeleinden I en deels op de bestemming Agrarische doeleinden was gesitueerd. Vervolgens heeft de gemeente beoordeeld of aan Chipshol vrijstelling kon worden verleend op grond van artikel 19 WRO. Daarbij heeft de gemeente in haar besluitvorming het toekomstige regime van het LIB betrokken waarna de vrijstelling is afgewezen. Verder blijkt uit de brief van de gemeente van 30 januari 2003 (r.o 2.12) bij de afgifte van de bouwvergunning fase I dat de reservering voor het N201 tracé steeds een rol bleef spelen bij de plannen. Om die reden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de gemeente op enig moment bereid zou zijn geweest voor de bebouwing van deze 24.000 m2 vrijstelling te verlenen aan Chipshol voor de realisatie van plan Nefkens gelet op de aanwezige reservering voor (omlegging van) de N201.
Aan Chipshol is indertijd een onteigeningsvergoeding betaald van € 15,- per m2. Uitgaande van een voor die tijd gehanteerde grondprijs voor grond met onrendabele bestemming van
€ 35,- per m2 bedraagt de schade die Chipshol heeft geleden € 20,-per m2, derhalve in totaal (24.000 m2 x 20= ) € 480.000,-.
4.48.
De rechtbank komt, uitgaande van vertraging over de periode vanaf 2011 tot en met 8 augustus 2016 uit op de volgende bedragen:
 uitgebleven opbrengst op
de datum 08-08-2011 € 480.000,00
 misgelopen rendement daarover
over periode 08-08-2011 tot 08-08-2016 € 72.654,00
4.49.
De rechtbank stelt daarbij het misgelopen rendement over de uitgebleven opbrengst op een percentage gelijk aan de wettelijke rente over het bedrag van de uitgebleven opbrengst, over een periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van levering van de grond aan AEW. Het mislopen van dit rendement kan immers worden gezien als een gevolg van de omstandigheid dat die uitgebleven opbrengst destijds niet onmiddellijk is voldaan.
doorlopende bedrijfskosten
4.50.
Chipshol stelt dat zij voorts tussen 19 februari 2003 en 8 augustus 2016 kosten heeft moeten maken die zij anders niet had hoeven maken. Zij betoogt dat zij zich na 2003 extra heeft moeten inspannen om de ontwikkelingsmogelijkheden van het Groenenbergterrein te herstellen.
In dat verband heeft Chipshol de volgende schadeposten opgevoerd
  • kosten van advertenties, persberichten, publicaties en boeken ad € 1.665.009,21
  • kosten van juridische bijstand ad € 3.327.572,73
  • kosten van andere deskundigen ad € 480.295,22
  • eigen apparaatskosten zoals doorbelast aan Chipshol ad € 3.762.976,75
Kosten van advertenties, persberichten, publicaties en boeken
4.51.
LVNL stelt dat deze post onvoldoende is gespecificeerd zodat niet duidelijk is of dit uitsluitend externe kosten betreft of ook kosten van medewerkers van Chipshol. Daarnaast wijst zij erop dat Chipshol heeft verklaard dat deze kosten tot doel hadden de publieke opinie achter zich te krijgen. LVNL voert aan dat dat doel niet valt binnen het bereik van de in artikel 6:96 BW genoemde redelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen (voorkoming of beperking van schade, vaststelling van schade en aansprakelijkheid of verkrijgen van voldoening buiten rechte).
4.52.
Bij gebreke van een daarop gegeven toelichting vermag de rechtbank niet in te zien hoe de advertenties, persberichten, publicaties en boeken door een redelijk handelend crediteur in ernst kunnen worden beschouwd als een redelijk middel ter beperking van schade van de soort als waarvan hier vergoeding wordt gevorderd. De rechtbank acht deze post dan ook niet toewijsbaar.
Kosten van juridische bijstand
4.53.
LVNL stelt dat deze post onvoldoende concreet is onderbouwd. Uit de overgelegde facturen blijkt niet waarop deze precies betrekking hebben en of deze facturen allemaal betrekking hebben op procedures tegen LVNL.
4.54.
Dit verweer van LVNL slaagt. Chipshol heeft de gevorderde kosten van juridische bijstand onvoldoende concreet onderbouwd. Het overleggen van een zestal ordners met facturen voor juridische bijstand, alsmede een grote hoeveelheid brieven en dergelijke zonder nadere concrete toelichting is daartoe onvoldoende. Dit klemt temeer nu op de ordners met facturen van kosten van juridische bijstand is vermeld ‘procedure N.V. luchthaven Schiphol’, zodat zonder concrete toelichting niet valt in te zien waarom deze kosten kunnen worden toegerekend aan LVNL. Deze schadepost wordt bij gebrek aan concrete onderbouwing afgewezen.
Kosten van andere deskundigen
4.55.
LVNL voert aan dat deze post door Chipshol niet is gespecificeerd met administratieve stukken. Zij heeft nog wel aangevoerd dat in het rapport van PKF Wallast uiteengezet is dat het de kosten betrof van drie bureaus die zich bezig hebben gehouden met het berekenen van de schade.
4.56.
Dit rapport van PKF Wallast, dat wordt genoemd op het bijlagenoverzicht achter het rapport van Fakton, is niet aan de rechtbank overgelegd. Om die reden is het voor de rechtbank onduidelijk hoe het gevorderde bedrag is opgebouwd nu iedere concrete toelichting ontbreekt. Om die reden worden deze kosten als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Eigen apparaatskosten zoals doorbelast aan Chipshol
4.57.
Chipshol stelt dat zij, gelet op de positie waarin zij na opheffing van het bouwverbod was komen te verkeren, genoodzaakt was om maatregelen te treffen om haar rechten met betrekking tot het Plan Nefkens te herstellen en toen bleek dat, gezien de financiële crisis, er geen markt meer was voor het Plan Nefkens een nieuw alternatief plan te ontwikkelen, het Plan HSLP. Zij voert voorts aan dat haar directie (algemeen directeur drs. P.J. Poot) en haar bedrijfsjuridische afdeling (bedrijfsjurist mr. C.A.W. Poot) een belangrijk deel van hun tijd aan de procedures en met name de aansturing en coördinatie daarvan besteed hebben.
4.58.
De rechtbank overweegt dat, op zichzelf denkbaar is dat de ontwikkelingskosten van een nieuw plan, die uiteraard niet hadden behoeven te worden gemaakt indien het bouwverbod achterwege was gebleven en het Plan Nefkens was vergund, een voor vergoeding vatbare schadepost vormt. De rechtbank is evenwel van oordeel dat die post niet zodanig is toegelicht dat die uit het geheel van bedrijfskosten kan worden gelicht en apart kan worden toegewezen. Die bedrijfskosten, voor zover toerekenbaar, moeten geacht worden te zijn gedekt door de toekenning van vergoeding voor gemist rendement op een bruto-basis.
Overige juridische kosten
4.59.
Deze kosten kunnen worden onderscheiden in
  • de kosten die betrekking hebben op de art. 50/55 procedure
  • kosten die toerekenbaar zijn aan de onderhavige procedure
  • kosten die betrekking hebben op alle andere juridische procedures die door Chipshol rondom de ontwikkeling van het Groenenbergterrein in de loop der jaren zijn gevoerd.
De kosten zullen hierna apart worden behandeld.
Ad (1)
Deze procedure is gestart en goeddeels gevoerd op een moment waarop het oordeel omtrent de onrechtmatigheid van het handelen van LVNL nog geen gezag van gewijsde had. Het entameren en voeren van die procedure kon in die constellatie worden beschouwd als een redelijke schadebeperkende maatregel. Het gaat immers om vergoeding van dezelfde schade. De rechtbank zal hiervoor dan ook een vergoeding toekennen.
De rechtbank zal aansluiten bij het tarievenstelsel dat tot ontwikkeling is gebracht voor
IE–zaken. De rechtbank kwalificeert deze procedure als een ingewikkelde procedure en kent voor de eerste aanleg € 40.000,- en voor de cassatie € 50.000,- toe. De procedure na cassatie kan niet meer als schadebeperkende maatregel worden beschouwd, nu die wordt gevoerd nadat de schade in de onderhavige procedure is vastgesteld.
Ad (2)
Deze kosten vallen onder de liquidatieregeling.
Ad (3)
Deze kosten zijn onvoldoende toegelicht om de rechtbank in staat te stellen zich een oordeel te vormen over de toewijsbaarheid ervan. Zij worden daarom niet toegewezen.
De slotsom is dat voor overige juridische kosten € 90.000,- zal worden toegewezen
Beroep op eigen schuld Chipshol
4.60.
LVNL voert nog aan dat het op de weg van Chipshol had gelegen om haar schade zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Zij stelt dat Chipshol gehouden wasom actief navraag te doen bij LVNL naar de wijze van toetsing, omdat Chipshol wist dat haar eigen bouwplannen nog flexibel waren. Chipshol had dat laatste aan LVNL kunnen laten weten om vervolgens te onderzoeken hoe de aangepaste bouwplannen de toets zouden kunnen doorstaan. Als dat gebeurd zou zijn, zou er ook geen vertraging opgetreden zijn. Nu dit niet gebeurd is, dienen die omstandigheid en de daaruit voortvloeiende schade voor rekening van Chipshol te blijven. Een en ander aldus LVNL.
4.61.
Dit verweer van LVNL gaat niet op. De rechtbank wijst er op dat het hof dit verweer in zijn arrest sub 4.24 al heeft behandeld en verworpen. LVNL kan dan ook niet, zeker in het licht van met name de gespierde tekst van de brandbrief van 29 november 2002, Chipshol in dit verband thans opnieuw datzelfde eigen schuld verwijt maken. De uitlatingen van LVNL (“het uitdragen”) waren destijds zo stellig dat Chipshol niet kan worden verweten dat zij niet spontaan op het idee is gekomen dat door een relatief geringe aanpassing van haar plannen ieder relevant risico op verstoring van het ILS had kunnen worden geëlimineerd.
Aanhouding i.v.m. art 50-55 LVW procedure?
4.62.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te voldoen aan het verzoek van LVNL om de onderhavige zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van de art. 50-55 LVW-procedure. Het gaat hier om aansprakelijkheid van verschillende (rechts)personen voor dezelfde schade uit onrechtmatige daad respectievelijk rechtmatige daad. Dan is het aan de gelaedeerde om te kiezen wie zij aanspreekt. De samenloop bestaat er hier in dat er een bouwverbod is afgekondigd waarvan de rechtbank heeft aangenomen dat dit bij afwezigheid van het onrechtmatig handelen waarvoor LNVL aansprakelijk wordt gehouden niet zou zijn afgekondigd. Het is alleszins begrijpelijk en te rechtvaardigen dat Chipshol hiervoor LVNL aanspreekt. Niet valt in te zien waarom de draagplicht voor deze schade (geheel) op een ander dan op LVNL zou rusten. Mocht dit al anders zijn, dan kan LVNL die ander op de voet van art. 6:102 jo 6:10 BW tot bijdragen aanspreken.
Conclusie
4.63.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en beslist komt de volgende schade voor toewijzing in aanmerking:
€ 18.547.500,00 (r.o. 4.41)
€ 552.654,00 (r.o. 4.47)
€ 90.000,00 (r.o. 4.59)
Totaal € 19.190.154,00.
4.64.
LVNL zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van Chipshol begroot op:
kosten dagvaarding € 86,27
vastrecht € 4.030,00
salaris advocaat € 13.496,00 ( 3,5 punten x € 3.856,00)
totaal € 17.612,27

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt LVNL om aan Chipshol te betalen een bedrag van € 19.190.154,00 (negentien miljoen honderdnegentig duizend honderdvierenvijftig euro);
5.2.
veroordeelt LVNL om aan Chipshol te betalen een bedrag van € 17.612,27 ter zake van de proceskosten;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, mr. H.A. Pott Hofstede en mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 1155