ECLI:NL:RBNHO:2020:3950

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
Awb 20_1521
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig nemen van besluit op bezwaar inzake vennootschapsbelasting

Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres [X], gevestigd te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Breda. Eiseres had op 18 maart 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2015, die op 9 november 2019 was gedateerd. De griffier van de rechtbank Amsterdam heeft het beroepschrift op 20 maart 2020 doorgezonden naar de Rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling. Verweerder diende op 24 april 2020 een verweerschrift in.

De rechtbank overweegt dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank het onderzoek kan sluiten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor verweerder is verstreken, aangezien deze uiterlijk op 3 februari 2020 had moeten beslissen. Eiseres heeft verweerder op 13 februari 2020 verzocht om zo snel mogelijk uitspraak te doen op het bezwaar, wat door de rechtbank kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres kennelijk gegrond is. Verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000. Eiseres wordt in de proceskosten vergoed tot een bedrag van € 262,50, en het betaalde griffierecht van € 354 dient door verweerder te worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiseres,

(gemachtigde: [A] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 18 maart 2020 bij de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 13 november 2019, gericht tegen de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2015, aanslagnummer [#] met dagtekening 9 november 2019.
Bij brief van 20 maart 2020 heeft de griffier van rechtbank Amsterdam, op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroepschrift van eiseres van 18 maart 2020 naar de rechtbank doorgezonden ter verdere behandeling van het beroep.
Op 24 april 2020 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, bedraagt de termijn voor het beslissen op een bezwaarschrift zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk twaalf weken na 9 november 2019, derhalve op 3 februari 2020, op het bezwaar moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken.
6. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres verweerder bij brief van 13 februari 2020 heeft verzocht zo snel mogelijk uitspraak op bezwaar te doen.
7. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 24 april 2020 onder meer aangevoerd dat eiseres het beroep niet tijdig beslissen prematuur heeft ingediend omdat eiseres verweerder niet in gebreke heeft gesteld. De brief van 13 februari 2020 kan redelijkerwijs worden aangemerkt als ingebrekestelling, omdat deze brief het woord ‘ingebrekestelling’ niet bevat en eiseres verweerder ook anderszins niet kenbaar maakt dat hij in gebreke is om uitspraak op bezwaar te doen. Het verzoek om zo snel mogelijk een uitspraak op bezwaar te doen, kan niet gelijk worden gesteld met de voor een ingebrekestelling vereiste mededeling dat de inspecteur in gebreke is, aldus verweerder.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiseres heeft bij brief van 13 februari 2020 verweerder verzocht om zo snel mogelijk een uitspraak op bezwaar te doen. De rechtbank stelt vast dat deze brief , anders dan verweerder stelt, kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb, nu hieruit kan worden afgeleid dat bij de inspecteur wordt aangedrongen op het doen van een uitspraak.
9. Het beroep is kennelijk gegrond.
10. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
10. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat een andere termijn moet worden bepaald.
10. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
10. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
10. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 354 dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 2 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.