ECLI:NL:RBNHO:2020:3927

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
8317555 \ CV EXPL 20-623
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van erfdeel door erfgenaam afgewezen

In deze zaak vordert eiser, een erfgenaam, van gedaagde, zijn broer, de helft van een bedrag dat gedaagde aan de erfenis heeft onttrokken. De vordering is ingesteld na de dood van hun vader op 23 juni 2017, waarbij beide broers de enige erfgenamen zijn. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door een banksaldo van € 7.217,22, dat deel uitmaakt van de nalatenschap, naar zijn eigen rekening over te schrijven. Eiser heeft de vordering ingesteld na een dagvaarding op 29 januari 2020, waarop gedaagde heeft gereageerd. Eiser heeft zijn eis verminderd, maar gedaagde heeft geweigerd te betalen.

De kantonrechter overweegt dat de broers gezamenlijk recht hebben op de nalatenschap en dat de vordering van eiser niet is ingesteld in zijn hoedanigheid als deelgenoot van de gemeenschap. De rechter concludeert dat, hoewel gedaagde een deel van het gemeenschapsvermogen heeft onttrokken, dit geen rechtstreekse vordering van eiser op gedaagde oplevert. De rechter wijst de vordering van eiser af en stelt dat de proceskosten voor rekening van eiser komen, omdat hij ongelijk heeft gekregen. De proceskosten worden vastgesteld op nihil, aangezien gedaagde in persoon procedeert.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8317555 \ CV EXPL 20-623 WD
Uitspraakdatum: 3 juni 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders Juristen Incassospecialisten
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 januari 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling en schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarbij hij zijn eis heeft verminderd. Daarna heeft [gedaagde] een schriftelijke reactie gegeven.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers.
2.2.
Op 23 juni 2017 is [erflater] , de vader van partijen, (hierna: de vader) overleden. Partijen zijn de enige afstammelingen en erfgenamen van de vader.
2.3.
Partijen hebben de nalatenschap van de vader aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiaire aanvaarding).
2.4.
Na voldoening van de nalatenschapsschulden bestond de nalatenschap uit een banksaldo van € 7.217,22 en enkele roerende zaken.
2.5.
[gedaagde] heeft voornoemd banksaldo over laten schrijven naar een op zijn naam staande bankrekening.
2.6.
[eiser] heeft [gedaagde] verzocht om een bedrag gelijk aan de helft van voornoemd banksaldo aan [eiser] te betalen. [gedaagde] heeft aan dit verzoek niet voldaan.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 3.486,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding en de proceskosten.
3.2.
[eiser] voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan. Door zich het saldo van de bankrekening van de vader, groot € 7.217,22, toe te eigenen heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] . [gedaagde] heeft miskend dat [eiser] gerechtigd was tot de helft van dit saldo. [gedaagde] is hierom gehouden om het bedrag van € 3.608,81 aan [eiser] te vergoeden. Op dit bedrag dient een bedrag van € 122,50 in mindering te worden gebracht. Dit bedrag ziet op de kosten de verstrooiing van de as. Desondanks weigert [gedaagde] aan de betalingsverplichting te voldoen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] voert verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden.
[eiser] gaat er ten onrechte aan voorbij dat er bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader ook nog andere zaken moeten worden geregeld. Zo zijn verschillende tot de nalatenschap behorende spullen, waaronder een gouden ring die [eiser] graag wil hebben, nog steeds opgeslagen bij [gedaagde] thuis. Daarnaast dienen op het gevorderde bedrag bij wijze van verrekening enkele bedragen in mindering te worden gebracht.
Hierbij komt dat de nalatenschap van de oma van partijen, die eerder dan de vader is overleden, ook nog niet helemaal correct is afgewikkeld.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen zijn de erfgenamen van hun vader en de nalatenschap komt hun beiden in gelijke mate toe. Dit aan beide partijen gezamenlijk toebehorende nalatenschapsvermogen vormt een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens, kort gezegd, malversaties bij de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. De vordering is niet ingesteld door [eiser] in zijn hoedanigheid van deelgenoot in de gemeenschap en/of ten behoeve van die gemeenschap. De vordering ziet, gelet op de wijze waarop deze is ingesteld en feitelijk en juridisch is onderbouwd, op een in de ogen van [eiser] aan hem persoonlijk toekomende schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen door [gedaagde] .
5.3.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat [gedaagde] een deel van het gemeenschapsvermogen onder zich heeft genomen door overschrijving van een bedrag van € 7.217,22 van de ervenrekening op een aan zichzelf toebehorende bankrekening. [gedaagde] erkent hiertoe te zijn overgegaan.
5.4.
Het voorgaande heeft weliswaar tot gevolg dat [gedaagde] jegens de tussen partijen bestaande gemeenschap tot terugbetaling van dit bedrag verschuldigd is, maar daarmee ontstaat geen rechtstreekse vordering van [eiser] op [gedaagde] tot vergoeding van de helft van genoemd bedrag.
5.5.
Om dit en de overige op de nalatenschap van de vader betrekking hebbende geschillen op te lossen, moeten partijen overgaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap. In het kader van een verdeling kan een deelgenoot op basis van lid 1 van artikel 3:184 BW verlangen dat op het aandeel van een andere deelgenoot wordt toegerekend hetgeen deze aan de gemeenschap schuldig is. [eiser] heeft echter geen verdeling gevorderd en bij repliek expliciet gesteld dat verdeling geen onderwerp is van deze procedure.
5.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. De proceskosten zijn te begroten op nihil, omdat [gedaagde] in persoon procedeert.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter