ECLI:NL:RBNHO:2020:3915

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
8306297 CV EXPL 20-1244
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake abonnementskosten en oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2020 een verstekvonnis uitgesproken in een geschil tussen Ziggo B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. Ziggo B.V. vorderde betaling van € 261,50 aan onbetaalde abonnements- en afsluitkosten, na beëindiging van een overeenkomst wegens wanbetaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisende partij niet volledig heeft voldaan aan de precontractuele informatieverplichtingen zoals vastgelegd in de artikelen 6:230m en 6:230v BW. De rechtbank oordeelde dat de eisende partij onvoldoende informatie heeft verstrekt over de kenmerken van de diensten, de prijs en de voorwaarden voor opzegging, waardoor de consument niet in staat was een weloverwogen beslissing te nemen.

De rechtbank heeft ook de algemene voorwaarden van Ziggo B.V. beoordeeld en vastgesteld dat de bepalingen omtrent afsluitkosten als oneerlijk moeten worden aangemerkt. De eisende partij had niet duidelijk gemaakt waar de gedaagde partij informatie over de afsluitkosten kon vinden, wat leidde tot een aanzienlijke verstoring van het contractuele evenwicht. De rechtbank heeft daarom de vordering tot betaling van de afsluitkosten afgewezen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de hoofdsom van € 149,15 aan abonnementskosten toegewezen, evenals buitengerechtelijke kosten van € 40,00. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 189,15, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan de gedaagde partij opgelegd, en de vordering voor het overige werd afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. I. de Greef in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8306297 CV EXPL 20-1244
Uitspraakdatum: 27 mei 2020
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ziggo B.V.,
gevestigd te Utrecht,
de eisende partij,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
de gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient de eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.2.
De eisende partij heeft gesteld dat zij met de gedaagde partij een overeenkomst heeft gesloten, die zij per 4 juli 2019 wegens wanbetaling heeft beëindigd. De eisende partij heeft verder gesteld dat de overeenkomst online is gesloten. De eisende partij heeft een e-mail aan de gedaagde partij overgelegd van 12 november 2018 waarin een bestelling is bevestigd van een Internet Start en TV Start (zonder bellen) pakket en een Ziggo Sport Totaal pakket. Zij heeft bovendien algemene voorwaarden overgelegd van 1 juli 2018.
2.3.
De eisende partij vordert € 261,50 aan onbetaald gebleven abonnements- en afsluitkosten, te vermeerderen met rente en (incasso- en proces)kosten.
De wettelijke informatieverplichtingen van artikelen 6:230m en 6:230v BW
2.4.
Op grond van artikel 6:230m en 6:230v BW dient de eisende partij - kort gezegd - voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op afstand op passende, duidelijke en begrijpelijke wijze de in artikel 6:230m lid 1 BW opgesomde informatie aan de consument te verstrekken. Voor wat betreft de kenmerken van de zaak of dienst, de prijs en kosten, de duur van de overeenkomst en voorwaarden voor opzegging en de minimumduur dient zij daarbij onmiddellijk voorafgaand aan het plaatsen van de bestelling tevens op een in het oog springende wijze op deze informatie te wijzen. Het doel van artikel 6:230m lid 1 BW is om de consument de mogelijkheid te geven een weloverwogen besluit te nemen over zijn aankoop. Een verwijzing achteraf naar waar de informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW op de website dan wel in de algemene voorwaarden kan worden gevonden, is, gelet op voornoemd doel, niet in alle gevallen afdoende.
Daarnaast moet de eisende partij binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst een bevestiging van de overeenkomst verstrekken op een duurzame gegevensdrager, met daarin alle in artikel 6:230m lid 1 BW bedoelde informatie.
2.5.
Wat betreft de precontractuele informatieverplichtingen licht de eisende partij in productie 2 toe waar (maar overigens niet sinds wanneer) de in artikel 6:230m lid 1 BW bedoelde en op de overeenkomst toepasselijke wettelijke informatie op haar website te vinden is. De eisende partij verwijst hiervoor ook naar de algemene voorwaarden.
Uit de stellingen en toelichting daarop in de dagvaarding, de akte en de overgelegde producties, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet, althans onvoldoende, dat de eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, bijvoorbeeld gedurende het online bestelproces, alle van toepassing zijnde informatie van artikel 6:230m lid 1 BW op duidelijke en begrijpelijke wijze aan de gedaagde partij heeft verstrekt. Verwijzingen naar bepalingen in haar algemene voorwaarden en naar de optie ‘veelgestelde vragen’ op de website volstaan niet. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de eisende partij op juiste wijze aan haar precontractuele informatieverplichtingen heeft voldaan.
2.6.
Wat betreft de contractuele informatieverplichtingen heeft de eisende partij een e-mail overgelegd waarin zij de overeenkomst met de gedaagde partij heeft bevestigd. In deze e-mail, die als duurzame gegevensdrager kan worden aangemerkt, wordt op een aantal van de contractuele informatieverplichtingen expliciet gewezen. Dat geldt echter niet voor:
- de ingangsdatum van de overeenkomst, zodat onduidelijk is binnen welke termijn de eisende partij zich verbindt de diensten te verlenen en per wanneer voor de gedaagde partij een betalingsverplichting ontstaat;
- de afsluitkosten bij beëindiging van het abonnement;
- informatie over het klachtafhandelingsbeleid.
2.7.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat niet (volledig) aan de verplichtingen van artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v BW is voldaan.
2.8.
Gelet op de jurisprudentie van het HvJ EU moet de kantonrechter aan de schending van de informatieverplichtingen gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn. Dat betekent dat de vordering niet zonder meer in zijn geheel kan worden toegewezen. Dat zou immers betekenen dat aan genoemde schending helemaal geen gevolgen worden verbonden. Anderzijds kan een algehele afwijzing van de vordering niet als ‘evenredig’ worden aangemerkt. Een en ander geeft de kantonrechter aanleiding de hoofdsom voor wat betreft de abonnementskosten gedeeltelijk toe te wijzen. Afwijzing van 25% van de gevorderde hoofdsom acht de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige sanctie als hiervoor bedoeld.
2.9.
Dit betekent dat van de gevorderde hoofdsom van € 198,86 aan abonnementskosten, een bedrag van € 149,15 toewijsbaar is.
Het beroep op de algemene voorwaarden; de afsluitkosten
2.10.
De gedaagde partij is een consument. Volgens vaste Europese rechtspraak is de Nederlandse rechter ambtshalve gehouden te toetsen of een beding in een consumentenovereenkomst waarover tussen partijen niet afzonderlijk is onderhandeld, zoals een beding in algemene voorwaarden, als een oneerlijk beding moet worden aangemerkt in de zin van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn) (zie onder andere HvJEU 30 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:341).
2.11.
Op grond van artikel 3 van de richtlijn wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De Nederlandse rechter dient deze toets (onder andere) te verrichten via de open norm van artikel 6:233 sub a BW en, meer in het bijzonder, de artikelen 6:236 en 6:237 BW. Op grond van de open norm is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar indien het onredelijk bezwarend is, gelet op de aard en overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen en de overige omstandigheden van het geval.
2.12.
De eisende partij vordert op grond van artikel 10.1 van de algemene voorwaarden afsluitkosten. Deze bepaling luidt:
“Uit hoofde van een Abonnement kan de Klant aan Ziggo onder meer de volgende vergoedingen verschuldigd zijn: (…) eenmalige, periodieke of incidentele vergoedingen, waaronder administratiekosten (…), afsluitkosten (…).
Artikel 10.5 van de algemene voorwaarden luidt:
“De hoogte van alle geldende vergoedingen is vermeld op ziggo.nl/tarieven.”.
2.13.
In de dagvaarding is aangegeven dat de afsluitkosten in dit geval € 20,00 bedragen. Echter, niet toegelicht is waar, wanneer en hoe de gedaagde partij is geïnformeerd over de (hoogte van de) betreffende kosten. Kennelijk moet de gedaagde partij daar zelf naar op zoek op de website van de eisende partij. Zelfs in de bevestiging van beëindiging van het abonnement wordt geen bedrag aan afsluitkosten genoemd.
2.14.
De consument kan uit de algemene voorwaarden zelf niet opmaken met welke mogelijke kosten hij nog kan worden geconfronteerd. De ‘kale’ verwijzing naar de website ziggo.nl voor de hoogte van de kosten, brengt met zich dat de eisende partij de tarieven en kosten tussentijds en zonder medeweten en/of instemming van de consument naar eigen believen zal kunnen wijzigen. Ook ten nadele van de consument.
2.15.
Artikel 10.1 in samenhang met artikel 10.5 van de algemene voorwaarden is gelet hierop aan te merken als een eenzijdig wijzigingsbeding, zoals bedoeld in de ‘blauwe lijst’ bij de richtlijn (“Bedingen die tot doel of tot gevolg hebben: j) de verkoper te machtigen zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen”). Het HvJEU heeft geoordeeld dat dergelijke wijzigingsbedingen al snel niet door de beugel kunnen (zie, bijvoorbeeld, HvJEU 21 maart 2013, ECLI:EU:C:2013:180).
2.16.
Artikel 10.1 in samenhang met artikel 10.5 van de algemene voorwaarden brengt dan ook een aanzienlijke verstoring van het contractuele evenwicht tussen de eisende partij en de gedaagde partij met zich, in de zin van artikel 3 van de richtlijn. Daaraan doet een weergave van de kosten achteraf in een concrete zaak niets af.
2.17.
Daarbij komt dat artikel 10.1 in samenhang met artikel 10.5 van de algemene voorwaarden niet transparant is. Artikel 5 van de richtlijn bepaalt in dit verband:
“In het geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, moeten deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie. (…)”. De enkele verwijzing naar de website van de eisende partij is niet ‘duidelijk’ in de zin van dit artikel.
2.18.
Gelet op het voorgaande wordt artikel 10.1, in samenhang met artikel 10.5, van de algemene voorwaarden als oneerlijk aangemerkt. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de afsluitkosten wordt afgewezen.
Conclusie
2.19.
Een hoofdsom van € 149,15 is toewijsbaar. De buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar over deze hoofdsom, tot een bedrag van € 40,00.
2.20.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals onder de beslissing is opgenomen.
2.21.
De gedaagde partij wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 189,15, te vermeerderen met wettelijke rente over € 149,15 vanaf de vervaldata van de verschillende facturen tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 86,85
griffierecht· € 124,00
salaris gemachtigde € 72,00;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.