ECLI:NL:RBNHO:2020:3891

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
HAA 19/621
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Meijer, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het primaire besluit, genomen op 25 juni 2018, wees het verzoek van eiseres om kwijtschelding van haar schuld af. Het bestreden besluit van 30 januari 2019 verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond. Tijdens de zitting op 10 januari 2020 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst, waarna verweerder op 13 februari 2020 een nieuw besluit nam en het bezwaar alsnog gegrond verklaarde. Eiseres trok haar beroep in op 10 maart 2020 en verzocht om vergoeding van proceskosten.

De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat, omdat het bestuursorgaan aan eiseres is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van eiseres in de proceskosten kan worden veroordeeld. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en vastgesteld dat de kosten voor rechtsbijstand € 1050,- bedragen, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 47,-. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos op 20 mei 2020, waarbij de uitspraak niet openbaar is gedaan vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Alkmaar
Sector bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Meijer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om kwijtschelding van haar schuld afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 10 januari 2020 geschorst. Eiseres heeft ter zitting nadere stukken overgelegd aan de hand waarvan verweerder, tezamen met nog nader te overleggen stukken, zal beoordelen of er aanleiding bestaat om zijn besluit aan te passen.
Verweerder heeft bij brief van 13 februari 2020 een nieuw besluit genomen en het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit alsnog gegrond geacht.
Eiseres heeft het beroep bij brief van 10 maart 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van zowel de bezwaarprocedure als de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 18 maart 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft niet gereageerd.
Nu partijen niet hebben aangegeven om over het verzoek om proceskosten op een zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiseres is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiseres en dat eiseres tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
5. De kosten die eiseres vergoed wenst te zien hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de beroepsfase en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 1050,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiseres betaalde griffierecht ad € 47,- te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1050,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 20 mei 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.