Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.Het verzoek en het verweer
3.De verdere feiten
OM WELKE REDENENverzoeker zich wendt tot uw Rechtbank, Afdeling kantonzaken, met het verzoek bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren:
“
(…)De kantonrechter vraagt of [verzoeker] in juli 2016 al bekend was met de akte waarin de splitsingsakte is gerectificeerd.
4.De beoordeling van het verzoek tot aanvulling
5.De verdere beoordeling van het verzoek
12 juli 2016,
Verder heeft [verzoeker] verzocht om op de voet van lid 2 van artikel 5:121 BW te bepalen dat [verweerster] 1/3e deel van de kosten van de dakwerkzaamheden moet bijdragen en een bedrag van € 9.236,33 moet te betalen aan [verzoeker] .
Tot slot heeft [verweerster] een beroep gedaan op het recht tot verrekening van haar vorderingen op de VVE wegens voorgeschoten kosten ad € 31.476,32 in de periode 2009 – 2013.
Ook kan worden vastgesteld dat [verzoeker] drie offertes ad € 22.941,60, € 15.554,00 en
respectievelijk € 14.495,80 heeft laten uitbrengen voor renovatie van het dak en dat hij [verweerster] heeft bericht de opdracht te willen verstrekken aan [firma 2] , de indiener met de laagste offerte. Vervolgens heeft [verweerster] op 26 juli 2016 nog een offerte ad € 16.921,85 laten uitbrengen en aangegeven dat opdracht diende te worden gegeven aan een gekwalificeerde aannemer en onder toepasselijkheid van een garantieregeling.
Op 30 september 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [verweerster] en mr. Dijkstra (voormalig gemachtigde [verweerster] ) waarbij [verzoeker] kennis heeft genomen van de akte van rectificatie van de splitsingsakte en de daarbij gewijzigde stemverhouding. Verder zijn over de renovatie van het dak geen beslissingen genomen door partijen.
Op 20 oktober 2016 heeft [firma 1] een offerte uitgebracht aan [naam] (partner van [verzoeker] ) voor dakwerkzaamheden aan [adres] [aanduiding] te [woonplaats] ad € 24.417,80.
[verzoeker] heeft de zaak uit handen gegeven aan mr. Vos en die heeft [verweerster] op 25 oktober 2016 geschreven dat ‘langer uitstel gelet op de gevaarlijke situatie en de tijd van het jaar niet aanvaardbaar’ is en dat er sprake is van ‘noodzaak tot onmiddellijk ingrijpen gelet op de permanente en ook ernstige lekkages’ en ‘uw argument dat ook andere werkzaamheden besproken moeten worden, kan er niet toe leiden dat de reparatie van het dak nog langer moet worden uitgesteld’. Ook heeft hij aangekondigd dat de werkzaamheden 7 november 2016 zullen aanvangen en dat voorafgaand aan het werk steigers zullen worden geplaatst. Daarop heeft [verweerster] gesommeerd de werkzaamheden stil te leggen in afwachting van een gesprek tussen partijen dan wel een andere oplossing en geen medewerking verleend aan het plaatsen van steigers in haar tuin. De aanvang van het werk is niet opgeschort doch volgens de eerdere aankondiging van [verzoeker] uitgevoerd. Op 23 november 2016 is het werk opgeleverd. Op de eindfactuur is € 3.291,20 aan meerwerk in rekening gebracht.
Het verzoek van [verzoeker] aan de kantonrechter om te bepalen dat [verweerster] binnen één maand na betekening van onderhavige beschikking een bedrag van € 9.236,33 aan [verzoeker] dient te betalen, is niet toewijsbaar omdat daarmee buiten de grenzen van onderhavige verzoekschriftprocedure ex artikel 5:121 wordt getreden. Deze biedt niet de ruimte om een vordering tot betaling toe te wijzen.
6.De beslissing
- wijst het verzoek tot machtiging van [verzoeker] tot uitvoering van de in november 2016 aan het dak van het gebouw aan [adres] te [woonplaats] uitgevoerde werkzaamheden, met terugwerkende kracht, toe;
- bepaalt dat [verzoeker] voor twee/derde deel en [verweerster] voor één/derde deel in de totale kosten ad € 27.709,00 dienen bij te dragen;
- wijst het verzoek van [verzoeker] voor het overige af;
mr. A.H.I Hoogendam.