ECLI:NL:RBNHO:2020:3869

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
8303016
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen voor geleverde bouwmaterialen

In deze zaak heeft RAB Groep Bouwmaterialen B.V. (hierna: RAB) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert, wegens het niet voldoen van meerdere facturen voor geleverde bouwmaterialen. De vordering is ingesteld bij dagvaarding op 23 januari 2020. RAB heeft in totaal facturen verzonden ter waarde van € 5.916,78, waarvan een deel door de gedaagde niet is voldaan. Ondanks herhaalde sommaties en gemaakte betalingsafspraken, heeft de gedaagde zijn verplichtingen niet nagekomen. RAB heeft de vordering uiteindelijk overgedragen aan een incassogemachtigde en vordert nu een bedrag van € 4.311,81, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde erkent dat er een bedrag van ongeveer € 3.300,00 aan hoofdsom openstaat en dat hij de betalingsregelingen niet is nagekomen. De kantonrechter oordeelt dat RAB voldoende bewijs heeft geleverd van de geleverde goederen en de openstaande facturen. De gevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat de gedaagde in verzuim is met de betaling. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.S. Reid op 20 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8303016 \ CV EXPL 20-440 (PA)
Uitspraakdatum: 20 mei 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
RAB Groep Bouwmaterialen B.V.
gevestigd te Texel
eiseres
verder te noemen: RAB
gemachtigde: Trust Krediet Beheer B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
RAB heeft bij dagvaarding van 23 januari 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
RAB heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een mondelinge reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
RAB heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] diverse bouwmaterialen geleverd. Zij heeft voor de geleverde bouwmaterialen meerdere facturen verzonden voor een totaalbedrag van € 5.916,78.
2.2.
[gedaagde] heeft meerdere facturen niet voldaan.
2.3.
Partijen hebben elkaar op 11 juli 2019 telefonisch gesproken en afspraken gemaakt over onder meer de betaling van de openstaande facturen. Bij e-mail van dezelfde dag heeft RAB de afspraken bevestigd. In de e-mail staat onder, voor zover relevant, het volgende:

Wij hebben afgesproken dat jouw klantenkaart weer open staat voor het afhalen van materiaal op rekening. Op deze manier kan jij de binnenkomende gelden gebruiken om de schuld in te lossen in plaats van het contant afrekenen van materialen. (…) Volgende week ga jij zoals besproken een complete of deel betaling doen op factuur (…).
2.4.
Bij e-mail van 30 juli 2019 schrijft RAB aan [gedaagde] onder meer het volgende:

De klantenkaart zal op contant worden gezet. Enkel de kozijnen mogen nog op rekening worden afgehaald zodat u uw klus kunt afronden.Deze week gaat u er zorg voor dragen dat er € 1500 wordt betaald. De week hierop volgend zal er minimaal € 500 worden betaald en zal er wekelijks aan RAB betaald worden.Bij het niet nakomen van de gemaakte afspraken kunnen wij niks anders dan de vordering overdragen aan de deurwaarder.
2.5.
Bij e-mail van 5 september 2019 heeft RAB aan [gedaagde] bericht dat de vordering zal worden overgedragen aan de deurwaarder omdat [gedaagde] zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden.

3.De vordering

3.1.
RAB vordert, na akte vermindering van eis, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.311,81.
3.2.
RAB legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] , ondanks herhaalde sommaties, in gebreke is gebleven om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Op de hoofdsom van € 5.916,78 heeft [gedaagde] voor indiening bij de incassogemachtigde een bedrag van € 90,76 voldaan. Partijen hebben op 30 juli 2019 afspraken gemaakt over de betaling van het openstaande bedrag en [gedaagde] is deze regeling niet nagekomen. RAB heeft dan ook haar vordering op 5 september 2019 uit handen gegeven aan haar incassogemachtigde en maakt aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten van € 670,84 en de wettelijke handelsrente van € 314,95, berekend tot en met 20 januari 2020. Na indiening bij de incassogemachtigde heeft [gedaagde] deelbetalingen gedaan van € 1.800,00, € 350,00, € 300,00 en € 50,00.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] erkent dat er een bedrag van ongeveer € 3.300,00 aan hoofdsom openstaat. Ook erkent [gedaagde] dat hij de getroffen betalingsregelingen niet is nagekomen. [gedaagde] stelt dat hij zelf niet betaald krijgt door derden en dat hij de zorg heeft over zijn vader waardoor hij niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. [gedaagde] stelt verder dat het openstaande bedrag door de bijkomende kosten veel hoger is .

5.De beoordeling

5.1.
Vast staat dat RAB aan [gedaagde] goederen heeft geleverd en dat [gedaagde] een groot deel van de daartoe verzonden facturen niet heeft voldaan. [gedaagde] heeft de hoogte van de hoofdsom ook niet betwist. Dit betekent dat de niet betwiste hoofdsom voor toewijzing gereed ligt.
5.2.
Nu [gedaagde] in verzuim is met de betaling, ligt de gevorderde wettelijke handelsrente eveneens voor toewijzing gereed. De gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 21 januari 2020 zal als na te melden worden toegewezen.
5.3.
[gedaagde] maakt, zo begrijpt de kantonrechter, bezwaar tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] erkent dat hij de getroffen betalingsregelingen niet is nagekomen. In de e-mail van 30 juli 2019 heeft RAB [gedaagde] er duidelijk op gewezen dat de vordering zal worden overgedragen aan de deurwaarder indien de gemaakte afspraken niet zouden worden nagekomen. Aangezien [gedaagde] niet tijdig tot betaling is overgegaan, heeft RAB terecht haar vordering uit handen gegeven. De kantonrechter stelt verder vast dat RAB voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal dan ook worden toegewezen.
5.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dienen de deelbetalingen van [gedaagde] in eerste instantie in mindering gebracht op de buitengerechtelijke incassokosten, vervolgens op de verschenen rente en daarna op de hoofdsom. Het resterende bedrag van € 4.311,81 bestaat dus volledig uit hoofdsom. Dit bedrag zal worden toegewezen.
5.5.
De kantonrechter merkt ten slotte op dat [gedaagde] bij conclusie van dupliek heeft gesteld dat hij op 21 april 2020 een bedrag van € 100,00 heeft voldoen. Door [gedaagde] eventuele gedane betalingen dienen uiteraard op de vordering in mindering te strekken.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan RAB van € 4.311,81, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 5.011,81 vanaf 21 januari 2020 tot 4 februari 2020, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 4.661,81 vanaf 4 februari 2020 tot 11 februari 2020, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 4.361,81 vanaf 11 februari 2020 tot 29 februari 2020, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 4.311,81 vanaf 29 februari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van RAB tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 91,46
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 540,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter