ECLI:NL:RBNHO:2020:3866

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
8216403
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in civiele vordering onder de € 25.000

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.B. van Munster, een vordering ingesteld tegen gedaagden, die in persoon procederen. De vordering is ingediend op 4 december 2019, en partijen zijn op 11 maart 2020 gevraagd zich uit te laten over de bevoegdheid van de kantonrechter. Eiseres stelt dat de totale waarde van haar vorderingen onder de € 25.000 ligt, met een specifieke waardevordering van € 23.133,22. Gedaagden hebben niet schriftelijk gereageerd op de vraag naar de bevoegdheid.

De kantonrechter heeft op basis van artikel 71 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de bevoegdheid van de kantonrechter ambtshalve getoetst. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000. De kantonrechter concludeert dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen onder deze grens vallen, en verklaart zich daarom onbevoegd om van de vordering kennis te nemen.

De zaak wordt verwezen naar de sectie Handel en Insolventie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, met een rolzitting op 15 juli 2020. Eiseres en gedaagden worden geïnformeerd over de griffierechten die na verwijzing verschuldigd zijn, en de mogelijkheid voor een lager griffierecht voor onvermogenden. Het vonnis is uitgesproken door mr. B. Voogd op 3 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8216403 \ CV EXPL 19-9440 (PA)
Uitspraakdatum: 3 juni 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.B. van Munster
tegen

1.[gedaagden]

beiden wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagden]
beiden procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 4 december 2019 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Bij brief van 11 maart 2020 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de bevoegdheid van de kantonrechter. [eiser] heeft schriftelijk gereageerd over de bevoegdheid van de kantonrechter. [gedaagden] heeft niet schriftelijk gereageerd.

2.De beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter

2.1.
De kantonrechter dient op grond van artikel 71 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ambtshalve te toetsen of zij aangewezen is de onderhavige zaak te behandelen en te beslissen. In dat kader zijn partijen bij brief van 11 maart 2020 verzocht zich uit te laten over de bevoegdheid van de kantonrechter. [eiser] stelt in haar akte uitlating hierover dat haar vordering geen waarde van meer dan € 25.000,00 behelst. Voor zover de vorderingen van [eiser] waarde vorderingen betreffen, komen deze uit op een totaalbedrag van € 23.133,22. De vorderingen van onbepaalde waarde betreffen vorderingen waarvoor duidelijke aanwijzingen bestaan dat deze, ook tezamen met de waarde vorderingen, in totaal geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00 aldus [eiser] . [eiser] stelt zich dan ook op het standpunt dat de kantonrechter bevoegd is om de onderhavige zaak te behandelen en te beslissen.
2.2.
[gedaagden] heeft niet schriftelijk gereageerd.
2.3.
Op grond van artikel 93, aanhef en onder sub a en b Rv worden vorderingen met een beloop dan wel waarde van ten hoogste € 25.000,00 behandeld en beslist door de kantonrechter. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] meerdere vorderingen heeft ingesteld. Voor de toepassing van voornoemd artikel is de totale waarde van deze vorderingen beslissend. De vorderingen van [eiser] zien op een waardevordering van € 23.133,22 en voor het overige op vorderingen van onbepaalde waarde. In beginsel worden vorderingen van onbepaalde waarde niet behandeld en beslist door de kantonrechter. Dit is slechts anders, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00.
2.4.
Volgens [eiser] valt de totale waarde van haar vorderingen binnen de competentiegrens van de kantonrechter. De kantonrechter is echter van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er duidelijke aanwijzingen hiervoor bestaan. [eiser] heeft gesteld dat zij zelf klimop heeft laten verwijderen voor € 120,00 en dat het verwijderen van bomen en struiken slechts honderden euro’s bedragen. [eiser] heeft echter op geen enkele wijze een onderbouwing geven van de door haar geschatte kosten. Ook heeft [eiser] geen prijsopgaven overgelegd op grond waarvan de juistheid van haar standpunt volgt. Daarbij komt dat een verklaring voor recht wordt gevorderd over de erfgrens ter plaatse van de coniferen zonder dat er duidelijke aanwijzingen zijn op welke waarde deze vordering moet worden becijferd. Aldus bestaan thans onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de totale waarde van de vorderingen binnen de competentiegrens van de kantonrechter valt.
2.5.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland onbevoegd van de vordering kennis te nemen. De zaak wordt daarom, in de stand waarin deze zich thans bevindt, verwezen naar Handel, locatie Alkmaar, als in na te melden zin.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
3.2.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de sectie Handel en Insolventie van deze rechtbank, locatie Alkmaar, en wel naar de rolzitting van woensdag 15 juli 2020 om 10.00 uur, alwaar partijen bij advocaat dienen te verschijnen;
3.3.
bepaalt dat [eiser] na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
3.4.
bepaalt dat [gedaagden] na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
3.5.
deelt mee dat van een partij die onvermogend is een lager griffierecht wordt geheven, indien hij/zij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1. een afschrift van het besluit tot toevoeging, zoals bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is als gevolg van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand, of;
2. een verklaring van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 7 lid 3 onder e van die wet, waaruit blijkt dat zijn/haar inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, zoals bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35 lid 2 van die wet;
3.6.
wijst [gedaagden] erop dat van hen slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven, indien zij bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter