In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Coöperatieve Rabobank IJmond U.A. [eiser] vorderde de verwijdering van een BKR-registratie met A3 codering, die voortkwam uit een faillissement en een daaropvolgende schuldsaneringsregeling. De rechtbank oordeelde dat de registratie rechtmatig was en dat er geen gronden waren om deze vroegtijdig te verwijderen. De voorzieningenrechter overwoog dat de BKR-registratie is bedoeld om zowel consumenten als kredietverstrekkers te beschermen en dat het maatschappelijk belang van de registratie zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van [eiser]. De rechtbank concludeerde dat [eiser] onvoldoende had aangetoond dat hij een zwaarwegend belang had bij de verwijdering van de registratie, en dat de registratie in overeenstemming was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.