In deze zaak heeft mr. A.H. Schotman, senior-rechter bij de sectie Handel, Kanton en Insolventie van de Rechtbank Noord-Holland, op 14 januari 2020 verzocht zich te mogen verschonen van de behandeling van de hoofdzaak met zaaknummer C/15/286578/HAZA 19/228. Dit verzoek volgde op zijn eerdere rol als voorzieningenrechter in twee kort gedingen waarin [partij A] betrokken was. Tijdens deze kort gedingen, die in december 2019 plaatsvonden, heeft verzoeker beslissingen genomen over de handhaving van beslagen die ook in de hoofdzaak aan de orde zijn. Verzoeker was zich er echter niet van bewust dat hij ook als rechter in de hoofdzaak was ingedeeld.
De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het uitgangspunt is dat rechters worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de eerdere betrokkenheid van verzoeker bij de kort gedingen voldoende grond biedt voor de vrees van partijen dat zijn onpartijdigheid in de hoofdzaak in het geding zou kunnen zijn.
De rechtbank heeft het verzoek tot verschoning toegewezen en bepaald dat een andere rechter de hoofdzaak zal behandelen. De beslissing is genomen door de verschoningskamer, bestaande uit mr. W.J. van Andel, mr. R.H.M. Bruin en mr. H.P. van der Lelie, en is uitgesproken op 20 januari 2020. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.