ECLI:NL:RBNHO:2020:383

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
C/15/298360 / HA RK 20-9
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verschoning van een rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft mr. A.H. Schotman, senior-rechter bij de sectie Handel, Kanton en Insolventie van de Rechtbank Noord-Holland, op 14 januari 2020 verzocht zich te mogen verschonen van de behandeling van de hoofdzaak met zaaknummer C/15/286578/HAZA 19/228. Dit verzoek volgde op zijn eerdere rol als voorzieningenrechter in twee kort gedingen waarin [partij A] betrokken was. Tijdens deze kort gedingen, die in december 2019 plaatsvonden, heeft verzoeker beslissingen genomen over de handhaving van beslagen die ook in de hoofdzaak aan de orde zijn. Verzoeker was zich er echter niet van bewust dat hij ook als rechter in de hoofdzaak was ingedeeld.

De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het uitgangspunt is dat rechters worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de eerdere betrokkenheid van verzoeker bij de kort gedingen voldoende grond biedt voor de vrees van partijen dat zijn onpartijdigheid in de hoofdzaak in het geding zou kunnen zijn.

De rechtbank heeft het verzoek tot verschoning toegewezen en bepaald dat een andere rechter de hoofdzaak zal behandelen. De beslissing is genomen door de verschoningskamer, bestaande uit mr. W.J. van Andel, mr. R.H.M. Bruin en mr. H.P. van der Lelie, en is uitgesproken op 20 januari 2020. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Verschoningskamer
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/298360 / HA RK 20-9
Beslissing van 20 januari 2020
Op het verzoek tot verschoning van:
mr. A.H. SCHOTMAN,
senior-rechter bij de sectie Handel, Kanton en Insolventie bij deze rechtbank,
hierna: verzoeker.

1.Procesverloop

Bij brief van 14 januari 2020 heeft verzoeker verzocht zich te mogen verschonen van de behandeling van de meervoudige-kamerzaak met zaak- en rolnummer C/15/286578/HAZA 19/228, hierna te noemen: de hoofdzaak, waarin [partij A] (advocaat mr. C.J.M. Molenaar) en [partij B] (advocaat mr. H.J. Smit) partijen zijn.
Mr. C.J.M. Molenaar had zich bij brief van 13 januari 2020 reeds uitgelaten over de deelname van verzoeker aan de behandeling van de zaak. Bij brief van 14 januari 2020 heeft mr. H.J. Smit zich eveneens uitgelaten.

2.Feiten

2.1
Verzoeker heeft in de maand december 2019 als voorzieningenrechter een tweetal kort gedingen (zaaknummers: 295103 / KG ZA 19-776 en C/15/297157 / KG ZA 19-892) behandeld waarin [partij A] partij was en waarin is geoordeeld omtrent handhaven van beslagen die zijn gelegd ter verzekering van vorderingen die ook in de hoofdzaak aan de orde zijn.
2.2
Verzoeker is door de sectorleiding ingedeeld als voorzitter van de meervoudige kamer in de hoofdzaak waarin op 31 januari 2020 een comparitie is gepland.

3.Het verzoek en de toelichting daarop

Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verschoningsverzoek het volgende aangevoerd:
  • Ten tijde van de behandeling van de kort gedingen in december 2019 was verzoeker er niet mee bekend dat hij ook op de behandeling van de hoofdzaak was ingedeeld.
  • Het is bestendige praktijk dat rechters zich onthouden van het behandelen van bodemzaken indien zij over kwesties die daarin aan de orde zijn in kort geding hebben geoordeeld.
  • Het geschil dat in de kort gedingen ter beoordeling voorlag, over handhaafbaarheid van een beslag voor een vordering die in de bodemzaak voorligt, betreft zo’n kwestie.
  • In de gevallen waarin verzoeker is ingedeeld op een bodemprocedure in een zaak waarin hij eerder als voorzieningenrechter een kort geding heeft behandeld en beslist pleegt hij bovendien contact te zoeken met partijen om na te gaan of er bij hen tegen zijn betrokkenheid als bodemrechter bezwaar bestaat.
  • Gelet op de inhoud van de brief van mr. Molenaar is het antwoord op die vraag hem bekend.

4.Reacties partijen

Bij de brief van 13 januari 2020 heeft mr. C.J.M. Molenaar bezwaren geuit tegen de persoon van verzoeker als lid van de meervoudige kamer op 31 januari 2020. Daarbij heeft hij er op gewezen dat verzoeker als voorzieningenrechter in twee eerdere kort gedingen in december 2019 met betrekking tot het geschil in de hoofdzaak uitspraken heeft gedaan op een wijze dat de cliënten van mr. Molenaar niet meer kunnen uitgaan van de benodigde onbevangenheid en onpartijdigheid van verzoeker bij de behandeling van het geschil in de hoofdzaak. Bij brief van 14 januari 2020 heeft mr. H.J. Smit meegedeeld dat hij de bezwaren tegen verzoeker (ten enenmale) ongegrond acht.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 40 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 36 Rv kan een rechter op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, verzoeken om zich te mogen verschonen. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor verschoning, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (de objectieve toets).
5.2
In dit licht dient beoordeeld te worden of de door verzoeker aangevoerde argumenten voldoende gronden bieden voor toewijzing van het verzoek tot verschoning.
Dat is het geval. Reeds de omstandigheid dat verzoeker eerder als voorzieningenrechter heeft geoordeeld over kwesties die samenhangen met de vorderingen in de hoofdzaak, kan in de omstandigheden van het geval leiden tot bij (een van) de partijen bestaande objectief gerechtvaardigde vrees van schade aan de rechterlijke onpartijdigheid. De overige aangevoerde omstandigheden behoeven daarom geen bespreking.
5.3
De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve een grond voor verschoning.
5.4
De rechtbank zal het verzoek toewijzen.

6.De beslissing

De verschoningskamer:
6.1
wijst het verzoek van mr. A.H. Schotman tot verschoning toe;
6.2
bepaalt dat in de hoofdzaak in plaats van mr. A.H. Schotman een andere door de voorzitter van het team Handel, Kanton en Insolventie aangewezen rechter de zaak (mede) zal behandelen.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel, mr. R.H.M. Bruin en mr. H.P. van der Lelie en uitgesproken op 20 januari 2020. [1]
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: 1155