ECLI:NL:RBNHO:2020:3821

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2406
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een indicatie voor begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) had aangevraagd. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, had bij besluit van 18 maart 2020 de aanvraag van verzoekster om verlenging van de indicatie voor begeleiding goedgekeurd voor de periode van 30 maart 2020 tot en met 28 juni 2020. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening is dat de geboden begeleiding niet voldoende is en niet aansluit bij haar behoeften.

Tijdens de zitting op 14 mei 2020 is verzoekster vertegenwoordigd door haar gemachtigde, die werd bijgestaan door een andere persoon. De gemachtigde van verweerder was ook aanwezig via Skype. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. De rechter heeft vastgesteld dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er geen actueel medisch deskundig advies aan ten grondslag lag. Verzoekster heeft aangegeven dat zij behoefte heeft aan 6 uur begeleiding per week, volledig bij één zorgaanbieder, in plaats van de gesplitste indicatie die door verweerder was gegeven.

De voorzieningenrechter heeft besloten om het primaire besluit te schorsen voor zover het betreft de indicatie voor begeleiding door de zorgaanbieder RIBW K/AM en heeft bepaald dat verweerder in plaats daarvan 6 uur begeleiding door B&A IBO moet indiceren, tot 6 weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1.050,-, en moet het griffierecht van € 48,- aan verzoekster worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de Wmo 2015, waarbij de rechter de belangen van verzoekster heeft afgewogen tegen de besluiten van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2406
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 mei 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om verlenging van de indicatie voor begeleiding, als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), toegekend over de periode 30 maart 2020 tot en met 28 juni 2020.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2020. Gemachtigde van verzoekster die werd bijgestaan door [naam 2] en de gemachtigde van verweerder zijn gehoord via Skype.

Overwegingen

1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
De voorzieningenrechter vindt het voldoende aannemelijk dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
2. Uit de gedingstukken blijkt het volgende.
Bij besluit van 24 juni 2019 is de aanvraag van verzoekster om een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen omdat een blijvende noodzaak aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid vanuit de Wlz-grondslag niet is te onderbouwen.
Verweerder heeft bij besluit van 27 maart 2019 aan verzoekster tot en met 31 maart 2022 een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijk ondersteuning toegekend gedurende 4 uur en 40 minuten per week. Bij besluit van 27 maart 2019 is aan verzoekster tot 1 april 2020, 6 uur en 30 minuten per week ambulante begeleiding toegekend om zelfstandig en veilig te kunnen wonen.
Verzoekster heeft op 20 januari 2020 zich bij verweerder gemeld voor verlenging van deze begeleiding - vanaf 1 april 2020 - waarna verweerder in het primair besluit heeft beslist.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat met de inzet van deze voorziening de volgende doelen bereikt worden:
Verzoekster heeft voldoende regelvermogen en initiatief om zelfregie en dagstructuur te ontwikkelen.
Daarbij is toegelicht dat verzoekster is aangewezen op ondersteuning bij praktische/uitvoerende zaken, zoals (financieel) administratieve handelingen en andersoortige regelzaken zoals het opstellen van mails. Verder is het noodzakelijk verzoekster geestelijk te ondersteunen met als doel gedragsverandering te bewerkstelligen. Daarbij wordt opgemerkt dat het onzeker is of dit laatste een haalbare doel is.
Verzoekster komt in aanmerking voor Begeleiding/zelfstandig en veilig wonen gedurende 2 uur per week over de periode 30 maart 2020 tot en met 28 juni 2020 in de vorm van Zorg in natura met als zorgaanbieder B&A Individuele Ondersteunende Begeleiding (IBO).
Daarnaast komt verzoekster in aanmerking voor Begeleiding/zelfstandig en veilig wonen gedurende 4 uur per week over de periode 30 maart 2020 tot en met 28 juni 2020 in de vorm van Zorg in natura met als zorgaanbieder RIBW K/AM.
4.1.
Verzoekster heeft haar medische beperkingen toegelicht op grond waarvan zij niet in staat is tot het verrichten van huishoudelijk werkzaamheden en de noodzaak voor begeleiding. Als gevolg van een stoornis in haar hogere cognitieve functies dient zij hierbij geholpen te worden en heeft zij ook verpleging en verzorging nodig. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verzoekster naar de brief van haar huisarts [naam 3] van 21 april 2020 en naar het kernadvies ME/CVS 201807 dat is uitgebracht door de Gezondheidsraad op 19 maart 20118 aan de voorzitter van de Tweede Kamer.
Verzoekster stelt dat verweerder zonder haar te raadplegen de ambulante begeleiding heeft gesplitst in 2 en 4 uur per week en die aan te bieden door 2 verschillende zorgaanbieders.
Zij heeft bezwaren tegen de begeleiding door de op complexe en psychiatrische/sociale problematiek gespecialiseerd zorgaanbieder RIBW K/AM. Zij wil 6 uur per week volledig afnemen bij zorgaanbieder B&A Individuele Ondersteunende Begeleiding en dat de ambulante begeleiding volledig wordt ingezet voor het zelfstandig en veilig kunnen wonen en niet voor een psychische behandeling.
Verder stelt verzoekster dat er geen medisch advies ten grondslag ligt aan de gewenste doelen zoals verwoord in het besluit. Verweerder mag niet een diagnose stellen laat staan een behandelplan opleggen. Haar functionele beperkingen bij ME/CVS dienen volledig erkend te worden bij haar aanspraken op grond van de Wmo 2015 zoals blijkt uit vorengenoemd advies van de Gezondheidsraad. Haar keuze om geen cognitieve gedragstherapie te ondergaan mag niet als “niet adequaat herstelgedrag” gezien worden.
Verzoekster stelt dat 4 van de 6 uur ambulante begeleiding per week momenteel niet verleend wordt. Het ontbreken van deze taken leidt tot onaanvaardbare en gevaarlijke situaties. De stress die verzoekster ervaart leidt tot insulten.
4.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij nu 0,5 uur per week minder ambulante begeleiding ontvangt en dat 4 uur per week (van de 6) wordt uitgetrokken voor cognitieve gedragstherapie waardoor taken niet meer verricht kunnen worden. Het verstrekken van medische behandelingen valt echter onder de Zorgverzekeringswet en wordt geïndiceerd door een behandelend arts.
5. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder bij de verlenging van de toekenning van het product Begeleiding/zelfstandig en veilig wonen een splitsing heeft aangebracht bestaande uit 2 uur per week praktische/uitvoeringsgerichte ondersteuning met als zorgaanbieder IBO en gedurende 4 uur per week ondersteuning met als doel om positieve gedragsverandering te bewerkstelligen met als zorgaanbieder RIBW K/AM. Verzoekster maakt (momenteel) van deze 4 uur per week ondersteuning geen gebruik en wenst 6 uur per week volledig af te nemen bij IBO.
Niet in geschil is dat aan het primair besluit geen actueel medisch deskundig advies ten grondslag heeft gelegen, terwijl de indicatiestelling voor zover die betrekking heeft op ondersteuning door zorgaanbieder RIBW K/AM en het daarmee beoogde doel wel een (actuele) medische beoordeling vergt. Bovendien blijkt uit de door verzoekster overgelegde mail van 10 december 2019 van de casemanager van [#] dat men geen verdere zorg meer voor verzoekster kon bedenken en er bij verzoekster geen psychische hulpvraag meer is. Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het primair besluit onzorgvuldig tot stand gekomen als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Verweerder heeft weliswaar de mogelijkheid om voormeld gebrek in de bezwaarfase te herstellen, maar gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ziet de voorzieningenrechter voorshands geen reden om aan te nemen dat naast de huidige praktische/uitvoeringsgerichte begeleiding door het IBO, begeleiding van 4 uur per week noodzakelijk is om gedragsverandering bij verzoekster te bewerkstelligen. Veeleer lijkt voor verzoekster een uitbreiding van de praktische/uitvoeringsgerechte begeleiding nodig die IBO thans biedt en waarvoor nu nog slechts 2 uur per week is geïndiceerd. Het onderzoek in bezwaar is daar, zo is namens verweerder ter zitting naar voren gebracht, ook (mede) op gericht.
7. Gelet op het vorenstaande en de voor verzoekster met de gevraagde voorziening gemoeide belangen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van de volgende voorziening. Het primair besluit wordt geschorst voor zover daarbij begeleiding is geïndiceerd voor zorg van aanbieder RIBW K/AM en bepaald wordt dat verweerder in plaats daarvan in totaal 6 uur indiceert voor begeleiding door B&A IOB tot 6 weken nadat op het bezwaar is beslist.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (voor het indienen van het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting via Skype elk 1 punt met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder het griffierecht van € 48,- aan verzoekster te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter,
-schorst het besluit van 18 maart 2020 in de zin als bedoeld in rechtsoverweging 7;
-draagt verweerder op
in totaal 6 uur te indiceren voor begeleiding door B&A IOBtot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open