In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een indicatie voor begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) had aangevraagd. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, had bij besluit van 18 maart 2020 de aanvraag van verzoekster om verlenging van de indicatie voor begeleiding goedgekeurd voor de periode van 30 maart 2020 tot en met 28 juni 2020. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening is dat de geboden begeleiding niet voldoende is en niet aansluit bij haar behoeften.
Tijdens de zitting op 14 mei 2020 is verzoekster vertegenwoordigd door haar gemachtigde, die werd bijgestaan door een andere persoon. De gemachtigde van verweerder was ook aanwezig via Skype. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. De rechter heeft vastgesteld dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er geen actueel medisch deskundig advies aan ten grondslag lag. Verzoekster heeft aangegeven dat zij behoefte heeft aan 6 uur begeleiding per week, volledig bij één zorgaanbieder, in plaats van de gesplitste indicatie die door verweerder was gegeven.
De voorzieningenrechter heeft besloten om het primaire besluit te schorsen voor zover het betreft de indicatie voor begeleiding door de zorgaanbieder RIBW K/AM en heeft bepaald dat verweerder in plaats daarvan 6 uur begeleiding door B&A IBO moet indiceren, tot 6 weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1.050,-, en moet het griffierecht van € 48,- aan verzoekster worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de Wmo 2015, waarbij de rechter de belangen van verzoekster heeft afgewogen tegen de besluiten van verweerder.