Op 25 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser [X], wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn. Eiser had op 13 december 2019 een bezwaarschrift ingediend tegen een uitspraak op bezwaar van verweerder, welke door verweerder als beroepschrift werd aangemerkt en ter verdere behandeling naar de rechtbank werd gestuurd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de vereisten van een behoorlijk proces geen zitting vereisten.
De rechtbank oordeelde dat eiser griffierecht moest betalen op grond van artikel 8:41 van de Awb. Het griffierecht was vastgesteld op € 47, en eiser had vier weken de tijd om dit te betalen na de mededeling van de griffier. Eiser heeft echter niet gereageerd op de brieven van de griffier waarin hij werd verzocht het griffierecht te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 26 februari 2020 op 2 maart 2020 is bezorgd, maar eiser heeft geen betaling verricht en geen verontschuldiging gegeven voor het verzuim.
Daarom heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.