Op 15 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 januari 2020 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd in de P.I. Utrecht. De officier van justitie, mr. R. Hagemeier, vorderde bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.J. van den Broeke, aanvoerde dat de verdachte slechts in voorwaardelijke zin opzet had op de invoer van de drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd, ondanks haar verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van haar bagage, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar onwetendheid konden aantonen.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, hoewel jong en kwetsbaar, zich bewust was van de risico's van het vervoeren van drugs. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het adolescentenstrafrecht toe te passen, aangezien de verdachte ten tijde van het feit meerderjarig was. De beslissing is genomen in het kader van de Opiumwet, waarbij de rechtbank de verdachte strafbaar heeft verklaard voor het opzettelijk handelen in strijd met de wet.