ECLI:NL:RBNHO:2020:3778

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
15/020386-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne via Schiphol en de beoordeling van opzet

Op 15 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 januari 2020 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd in de P.I. Utrecht. De officier van justitie, mr. R. Hagemeier, vorderde bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.J. van den Broeke, aanvoerde dat de verdachte slechts in voorwaardelijke zin opzet had op de invoer van de drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd, ondanks haar verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van haar bagage, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar onwetendheid konden aantonen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, hoewel jong en kwetsbaar, zich bewust was van de risico's van het vervoeren van drugs. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het adolescentenstrafrecht toe te passen, aangezien de verdachte ten tijde van het feit meerderjarig was. De beslissing is genomen in het kader van de Opiumwet, waarbij de rechtbank de verdachte strafbaar heeft verklaard voor het opzettelijk handelen in strijd met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.020386.20 (P)
Uitspraakdatum: 15 mei 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 mei 2020 in de zaak tegen:
[voornaam][achternaam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon-of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Hagemeier en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. P.J. van den Broeke, advocaat te Overveen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 januari 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte enkel in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de invoer van (ongeveer) 4 kilo cocaïne. Zij wist weliswaar dat zij spullen in haar koffer vervoerde en dat zij daarvoor betaald zou krijgen, maar zij wist niet concreet om welke hoeveelheid en welke soort drugs het ging.
3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer – zoals ook ter terechtzitting door verdachte herhaald – wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in de bijlage bij deze uitspraak zijn opgenomen.
De rechtbank overweegt hieromtrent nog als volgt. In zaken als deze, waar bij de inreis in Nederland in hand-of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, heeft als uitgangspunt te gelden dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is, tenzij op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat die passagier niet met de inhoud van de bagage bekend was en daarmee ook niet bekend had behoren te zijn. Van dergelijke feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat zij wist dat zij tegen betaling drugs vervoerde, volgt dat zij onvoorwaardelijk opzet had op de invoer van de cocaïne in Nederland.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 23 januari 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte erg jong is en een kwetsbare indruk maakt. Daarbij heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheden waaronder verdachte het strafbare feit heeft gepleegd zodanig waren, dat dit feit haar verminderd zou moeten worden toegerekend. De rechtbank zou op basis daarvan tot een aanzienlijk lagere straf moeten komen dan door de officier van justitie gevorderd. Tenslotte heeft de raadsman verzocht om bij het bepalen van de strafmaat aansluiting te zoeken bij het adolescentenstrafrecht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het reclasseringsadvies is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft vier kilogram cocaïne Nederland ingevoerd vanuit Brazilië. De cocaïne zat in zes pakketten, die waren verstopt in twee koffers. Zij had de koffers ontvangen van een persoon in Brazilië en wist dat hierin drugs waren verstopt en dat zij deze drugs moest gaan afleveren in Frankrijk. Zij zou hiervoor geld krijgen.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Dit klemt te meer nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat haar moeder ook een problematische drugsgebruiker is, en dat zij daarom wist dat drugs schadelijk zijn. Een en ander heeft haar niet weerhouden van het plegen van dit strafbare feit.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het onderhavige feit de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft in dit kader acht geslagen op het rapport van de reclassering van 27 april 2020. In dit rapport wordt onder andere geconcludeerd dat er geen indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstafrecht. De reclassering overweegt dat hoewel betrokkene kwetsbaar is, op een geforceerde manier volwassen is geworden en gebrekkige oplossingsvaardigheden heeft, zij zich leeftijdsadequaat gedraagt. De rechtbank ziet geen aanleiding van die conclusie van de reclassering af te wijken. Van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 77c Sr voornoemd, die toepassing van het adolescentenstrafrecht rechtvaardigen, is niet gebleken. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat zij ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting een indruk van verdachte heeft gekregen die leeftijdsadequaat is.
Straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank als uitgangspunt de straf vermeld in de zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten. Bij de invoer van een gewicht tussen de 3000 en 4000 gram is als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van dertig tot zesendertig maanden opgenomen.
Door de verdediging is aangevoerd dat zij niet wist om hoeveel drugs het ging en is bepleit bij het bepalen van de hoogte van de straf hiermee rekening te houden.
De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding. Verdachte wist dat zij drugs ging vervoeren en kreeg hiertoe twee koffers mee van de organisatie. Nu zij verder geen navraag of onderzoek heeft gedaan naar de hoeveelheid drugs die zij meekreeg in de koffers, houdt de rechtbank verdachte verantwoordelijkheid voor de totale hoeveelheid bij haar aangetroffen cocaïne, derhalve bijna vier kilo.
De rechtbank heeft oog voor de moeilijke persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte. Deze omstandigheden zijn echter niet zodanig afwijkend van de omstandigheden van andere koeriers die met een dergelijk gewicht aan cocaïne naar Nederland komen, dat zij aanleiding vormen om, in afwijking van de LOVS-oriëntatiepunten, een aanzienlijk lagere straf op te leggen, zoals door de raadsman is bepleit.
De rechtbank ziet in de jeugdige leeftijd van verdachte (18 jaar) en de in verhouding grote impact die een langdurige gevangenisstraf in deze levensfase op het vervolg van iemands leven heeft aanleiding een lagere straf op te leggen dan de oriëntatiepunten aangeven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van het voorarrest, in dit geval passend is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig)maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. G.P. Sholeh, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 mei 2020.
Mrs. Overbeek en Sholeh zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bewijsmiddelen]