ECLI:NL:RBNHO:2020:3747

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
HAA 20/990
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag bijzondere bijstand

Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.S. Vlieger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Eiseres had op 20 februari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp, ingediend op 15 oktober 2019. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan in gebreke was, omdat het pas op 5 maart 2020 een schriftelijke beslissing had genomen, terwijl de wettelijke termijn van acht weken was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en stelde vast dat verweerder een dwangsom had verbeurd van in totaal € 1.442,-, omdat het niet tijdig beslissen op de aanvraag in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50 en moest het betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De beslissing is niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 20 februari 2020 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp van 15 oktober 2019.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels bij besluit van 5 maart 2020 een schriftelijke beslissing heeft genomen op de aanvraag van eiseres.
Gelet op het voorgaande is er voor de rechtbank in ieder geval geen aanleiding meer conform artikel 8:55d, van de Awb te bepalen dat verweerder alsnog een besluit dient te nemen. Eiseres heeft evenwel nog belang bij een inhoudelijke behandeling van haar beroep wegens het niet tijdig beslissen, nu zij bij de rechtbank heeft verzocht om ingevolge artikel 8:55c, van de Awb, de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen.
Op grond van artikel 4:13 van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, of, bij het ontbreken van een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven.
Nu verweerder pas op 5 maart 2020 een schriftelijke beslissing op de aanvraag van eiseres van 15 oktober 2019 heeft genomen, heeft verweerder deze beslistermijn overschreden. De rechtbank constateert voorts dat eiseres verweerder op 11 december 2019 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. In het tweede lid is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag bedraagt, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Nu vast staat dat verweerder in gebreke was, is verweerder een dwangsom verschuldigd gedurende een periode vanaf twee weken na ingebrekestelling door eiseres tot het moment dat alsnog is beslist op de aanvraag. Voorts dient verweerder de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet de hoogte van deze dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank zal dit alsnog doen. Verweerder heeft de ingebrekestelling op
12 december 2019 ontvangen en heeft niet binnen twee weken nadien een besluit genomen. Vervolgens zijn er meer dan 42 dagen verstreken. De rechter oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal
€ 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.