Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer 8 mei 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. A.E. Epe),
Procesverloop
3 november 2017.
Rechtbank Noord-Holland
Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.E. Epe, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een geschil over de verhaalsbeslissing van een gedeelte van de WGA-uitkering van eiseres over de periode van 1 tot en met 30 april 2019. Eiseres heeft op 17 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 9 mei 2019, en heeft dit bezwaar later uitgebreid naar een eerdere beslissing van 3 november 2017. Het bezwaar werd door verweerder ongegrond verklaard in een besluit van 6 augustus 2019, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.
Verweerder heeft echter op 11 februari 2020 het bezwaar alsnog gegrond verklaard, wat heeft geleid tot de intrekking van het beroep door eiseres op 10 maart 2020. Tegelijkertijd heeft eiseres verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen geen verzoek hebben ingediend om gehoord te worden.
De rechtbank heeft overwogen dat, gezien de intrekking van het beroep omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan eiseres, het verzoek om vergoeding van proceskosten toewijsbaar is. De kosten van rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 525,-, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- dient eveneens door verweerder te worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.