ECLI:NL:RBNHO:2020:3746

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
HAA 19/4073
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep bestuursrecht

Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.E. Epe, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een geschil over de verhaalsbeslissing van een gedeelte van de WGA-uitkering van eiseres over de periode van 1 tot en met 30 april 2019. Eiseres heeft op 17 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 9 mei 2019, en heeft dit bezwaar later uitgebreid naar een eerdere beslissing van 3 november 2017. Het bezwaar werd door verweerder ongegrond verklaard in een besluit van 6 augustus 2019, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.

Verweerder heeft echter op 11 februari 2020 het bezwaar alsnog gegrond verklaard, wat heeft geleid tot de intrekking van het beroep door eiseres op 10 maart 2020. Tegelijkertijd heeft eiseres verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen geen verzoek hebben ingediend om gehoord te worden.

De rechtbank heeft overwogen dat, gezien de intrekking van het beroep omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan eiseres, het verzoek om vergoeding van proceskosten toewijsbaar is. De kosten van rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 525,-, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- dient eveneens door verweerder te worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Alkmaar
Sector bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4073

uitspraak van de enkelvoudige kamer 8 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. A.E. Epe),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder onder meer een gedeelte van de WGA-uitkering van [naam] op eiseres verhaald over de periode 1 tot en met 30 april 2019.
Eiseres heeft op 17 juni 2019 bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij bij brief van 18 juli 2019 laten weten dat het bezwaar tevens is gericht tegen de (toerekening-) beslissing van
3 november 2017.
Bij besluit van 6 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij gewijzigde beslissing van 11 februari 2020 het bezwaar, gericht tegen de beslissingen van 9 mei 2019 en 3 november 2017 alsnog gegrond geacht.
Eiseres heeft het beroep bij brief van 10 maart 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 10 maart 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft op 17 maart 2020 gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan eiseres en dat eiseres tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
5. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 525,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,- te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.