ECLI:NL:RBNHO:2020:3745

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
HAA 19/1795
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen besluit UWV

Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Westenberg, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin was bepaald dat hij met ingang van 22 december 2018 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet. Na een bezwaarprocedure had het UWV het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard, maar bij een gewijzigde beslissing op 14 januari 2020 kwam het UWV terug op het primaire besluit. De eiser trok zijn beroep in op 17 februari 2020, maar verzocht tegelijkertijd om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat het UWV volledig tegemoet is gekomen aan de eiser. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek om vergoeding van de proceskosten toegewezen. De kosten, die betrekking hebben op door een derde verleende rechtsbijstand, zijn vastgesteld op € 525,-. Daarnaast is het UWV veroordeeld tot vergoeding van het door de eiser betaalde griffierecht van € 47,-. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Alkmaar
Sector bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1795

uitspraak van de enkelvoudige kamer 8 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. F. Westenberg),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 22 december 2018 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet.
Bij besluit van 11 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij gewijzigde beslissing van 14 januari 2020 het bezwaar, gericht tegen het primaire besluit alsnog gegrond geacht.
Eiser heeft het beroep bij brief van 17 februari 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiser verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 18 februari 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft op 21 februari 2020 gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
5. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 525,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 47,- te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 mei 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.