ECLI:NL:RBNHO:2020:3741

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
HAA 20/171
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake afwijzing declaratie

Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H. Gerritsen, en het ministerie van Justitie en Veiligheid, Detentiecentrum Schiphol, DJI. Eiser had op 10 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar dat hij had ingediend op 28 november 2018. Dit bezwaar betrof de afwijzing van een declaratie van 5 november 2018. De rechtbank heeft verweerder verzocht om stukken en een verweerschrift, maar verweerder heeft niet gereageerd.

De rechtbank overweegt dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen binnen de gestelde termijnen. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat verweerder alsnog binnen twee weken een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder een dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Eiser wordt in de proceskosten vergoed tot een bedrag van € 262,50, en het betaalde griffierecht van € 178,- dient door verweerder aan eiser te worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door rechter L.M. Kos, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H. Gerritsen),
en
het ministerie van Justitie en Veiligheid, Detentiecentrum Schiphol, DJI, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 10 januari 2020 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar van 28 november 2018 betreffende de afwijzing van een ingediende declaratie van 5 november 2018.
De rechtbank heeft verweerder bij brieven van 5 februari 2020 en 26 februari 2020 verzocht op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft niet gereageerd.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
6. Eiser heeft op 28 november 2018 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 november 2018. Verweerder heeft de ontvangst van het bezwaar bij bericht van 28 december 2018 aan eiser bevestigd. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 17 december 2018 op het bezwaar moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brieven van 21 mei 2019 en 11 december 2019 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
10. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar te nemen.
11. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
12. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
13. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor
het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
14. Ingevolge artikel 4:18, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. In het beroepschrift van 10 januari 2020 is de rechtbank verzocht de hoogte van deze dwangsom vast te stellen.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder na de ingebrekestelling niet binnen twee weken nadien een besluit heeft genomen op het bezwaar en dat inmiddels meer dan 42 dagen zijn verstreken. Ook de termijn van artikel 4:18, eerste lid van de Awb is inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
14. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5). Op grond van artikel 3 van het Besluit worden samenhangende zaken voor de toepassing van het Besluit beschouwt als één zaak. Gelet hierop beschouwt de rechtbank de zaak als samenhangend, nu de werkzaamheden van gemachtigde in de tegelijk behandelde procedure HAA 20/172 nagenoeg identiek waren.
14. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal
€ 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.