ECLI:NL:RBNHO:2020:3663

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
8004334 \ CV EXPL 19-6466
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van parkbijdrage op basis van kettingbeding door eigenaar bungalowpark

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Lecc Exploitatie De Horn B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die eigenaar is van drie houten huisjes op Bungalowpark De Horn te Dirkshorn. De vordering betreft de betaling van een parkbijdrage die de gedaagde volgens een kettingbeding verschuldigd is. De gedaagde heeft niet meer gereageerd op de vordering, nadat hij aanvankelijk schriftelijk had geantwoord en een tegenvordering had ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de parkbijdrage en heeft de vordering van Lecc toegewezen. De gedaagde was een bedrag van € 2.319,93 verschuldigd, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De tegenvordering van de gedaagde, die stelde dat hij te veel had betaald en dat Lecc haar verplichtingen uit de beheersovereenkomst niet was nagekomen, werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn tegenvordering en dat de vordering van Lecc terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8004334 \ CV EXPL 19-6466 WD
Uitspraakdatum: 13 mei 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lecc Exploitatie De Horn B.V.
gevestigd te Tuitjenhorn
eiseres
verder te noemen: Lecc
gemachtigde: K.W.A. van der Meer
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 1]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: S. Baldinger

1.Het procesverloop

1.1.
Lecc heeft bij dagvaarding van 23 augustus 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Lecc heeft hierop schriftelijk gereageerd. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] niet meer gereageerd.

2.De vordering

2.1.
Lecc vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.319,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.044,48 vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de kosten van dit geding en de nakosten.
2.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] eigenaar is van drie houten huisjes met nummer 408, 409 en 410, die zijn gelegen op Bungalowpark De Horn te Dirkshorn. Op grond van het kettingbeding dat voorkomt in de leveringsaktes waarmee [gedaagde] de huisjes in eigendom heeft verkregen, is [gedaagde] een parkbijdrage aan Lecc verschuldigd. Desondanks is [gedaagde] in gebreke met de betaling van de voor huisje 408 verschuldigde parkbijdrage. Over de jaren 2015 tot en met 2019 is [gedaagde] een bedrag van
€ 3.544,48 verschuldigd, terwijl hij slechts een bedrag van € 1.500,00 heeft betaald. Derhalve resteert een bedrag van € 2.044,48. [gedaagde] dient dit bedrag alsnog te voldoen. Vanwege de wanbetaling is [gedaagde] daarnaast gehouden om aan Lecc te vergoeden de buitengerechtelijke kosten van € 217.71 en de wettelijke rente die, berekend tot en met 23 augustus 2019 € 57,74 bedraagt.

3.Het verweer en de tegenvordering

3.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat de percelen van de huisjes 408 en 409 kadastraal zijn samengevoegd met daarop in totaal één huisje in plaats van twee, zoals voorheen het geval was. Na samenvoeging van de percelen en verwijdering van één van de twee huisjes is [gedaagde] voor deze percelen een parkbijdrage op basis van één huisje verschuldigd. Desondanks gaat Lecc in haar begroting van het gevorderde bedrag uit van een bijdrageplicht op basis van twee huisjes. Uit een recente berekening van [gedaagde] , gemaakt op basis van de in de dagvaarding opgenomen gegevens, volgt dat [gedaagde] een bedrag van
€ 2.839,61 te veel heeft betaald.
3.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter Lecc veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.839,61, te vermeerderen met een bedrag van € 3.245,32, alsmede te vermeerderen met rente over beide bedragen.
3.3.
Hij legt aan de tegenvordering ten grondslag dat Lecc is gehouden om het te veel betaalde bedrag van € 2.839,61 aan [gedaagde] terug te betalen.
Daarbij komt dat Lecc de op haar rustende verplichtingen uit de tussen partijen geldende beheersovereenkomst niet nakomt. Lecc blijft in gebreke met de uitvoering van deugdelijk onderhoud aan de gemeenschappelijke parkvoorzieningen, zoals infrastructuur en verlichting. Daarbij is [gedaagde] met regelmaat belemmerd in de toegang tot zijn percelen. [gedaagde] beschouwt om deze reden de beheersovereenkomst als met terugwerkende kracht ontbonden. Lecc is uit hoofde van deze ontbinding gehouden om de door [gedaagde] voor het parkonderhoud aan Lecc betaalde vergoeding van € 3.245,32 aan [gedaagde] terug te betalen.
3.4.
Lecc betwist de tegenvordering.

4.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
4.1.
Gelet op de plaats van vestiging van Lecc en de woonplaats van [gedaagde] heeft de zaak een internationaal karakter. Daarom moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, en welk recht van toepassing is. De vordering betreft een burgerlijke of handelszaak en is ingesteld na 10 januari 2015. Zowel Duitsland als Nederland is lidstaat van de Europese Unie en partij bij de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Herschikte EEX-Vo). De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe en de kantonrechter te Alkmaar is bevoegd deze zaak te beoordelen op grond van het bepaalde in de Herschikte EEX-Vo en de artikelen 93 en 103 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, aangezien de vordering niet hoger is dan € 25.000,00, de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt in Nederland moet worden uitgevoerd en de onroerende zaak waarover het geschil gaat is gelegen te Dirkshorn. Uit artikel 3 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) volgt dat het Nederlands recht van toepassing is, nu partijen in de beheerovereenkomst uitdrukkelijk hebben gekozen voor Nederlands recht. De bevoegdheid van de kantonrechter te Alkmaar en de toepasselijkheid van het Nederlands recht staan overigens tussen partijen niet ter discussie.
de vordering
4.2.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] heeft Lecc betwist dat de samenvoeging van de percelen (op juridisch juiste wijze) heeft plaatsgevonden. Voorts heeft Lecc gemotiveerd aangevoerd dat deze samenvoeging, voor zover daarvan sprake is, niet van invloed is op de gebondenheid van [gedaagde] aan de door hem aanvaarde kettingbedingen. De handelwijze van [gedaagde] leidt daarom niet tot een vermindering van de door hem te betalen parkbijdrage, aldus Lecc.
4.3.
Omdat [gedaagde] hierop niet meer heeft gereageerd, heeft [gedaagde] niet weersproken dat de eventuele kadastrale samenvoeging en verwijdering van een huisje niet afdoet aan de verschuldigdheid van de door Lecc gevorderde parkbijdrage. De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer en zal het gevorderde bedrag van € 2.044,48, waartegen voor het overige geen verweer is gevoerd, toewijzen.
4.4.
De buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, is toewijsbaar als gevorderd.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als na te melden.
de tegenvordering
4.6.
De vordering tot betaling van het bedrag van € 2.839,61 ligt voor afwijzing gereed. Dat volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen.
4.7.
Met betrekking tot de vordering tot betaling van het bedrag van € 3.245,32 wordt als volgt overwogen.
4.8.
Lecc heeft de vordering van [gedaagde] gemotiveerd weersproken. Samengevat komt het verweer erop neer dat van een tekortkoming in de nakoming van de beheersovereenkomst geen sprake is. Lecc stelt dat het park en de voorzieningen deugdelijk worden onderhouden. Voor zover dat niet het geval is, heeft [gedaagde] hierover nooit bij Lecc geklaagd. Een ingebrekestelling heeft Lecc ook niet ontvangen, aldus Lecc.
4.9.
Omdat [gedaagde] niet heeft gereageerd op het inhoudelijke verweer van Lecc, kan niet worden vastgesteld of de grondslag van de vordering van [gedaagde] deugdelijk is. De vordering wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Gelet op de gedeeltelijke samenhang tussen de vordering en de tegenvordering, zijn de proceskosten te begroten als na te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Lecc van een bedrag van € 2.319,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.044,48 vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Lecc tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 81,83
griffierecht € 486,00
salaris gemachtigde € 360,00 ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten worden gemaakt, met een maximum van € 90,00;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
5.5.
wijst de vordering af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lecc worden vastgesteld op een bedrag van € 210,00 aan salaris van de gemachtigde van Lecc;
5.7.
verklaart dit vonnis, voor zover het ziet op de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter