ECLI:NL:RBNHO:2020:3641

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
8213432 \ CV EXPL 19-9378
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van parkbijdrage en bijkomende kosten door beheerder van bungalowpark

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Lecc Exploitatie De Horn B.V. betaling van een parkbijdrage en bijkomende kosten van de eigenaren van een bungalow op Park De Horn te Dirkshorn. De eigenaren, aangeduid als [gedaagden], hebben een houten huisje op het park en zijn volgens de leveringsakte uit 2002 verplicht om jaarlijks een bijdrage te betalen voor gemeenschappelijke voorzieningen. Lecc stelt dat [gedaagden] niet aan deze betalingsverplichting hebben voldaan en vordert een bedrag van € 2.229,04, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat zij al jaren proberen duidelijkheid te krijgen over de verschuldigde bedragen, maar nooit correcte facturen hebben ontvangen. Tijdens de procedure hebben zij inzicht gekregen in het verschuldigde bedrag en hebben zij een deel van de openstaande bijdragen betaald.

De kantonrechter heeft de gedaagden toegelaten tot bewijs van hun stelling dat zij de over de jaren 2012 en 2013 verschuldigde bedragen hebben betaald. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 24 juni 2020 voor bewijslevering. De kantonrechter heeft verder bepaald dat partijen zich moeten uitlaten over een betaling van € 728,88 die door de gedaagden is gedaan op 14 januari 2019, waarvan de relevantie voor de vordering onduidelijk is. De beslissing op de vordering is aangehouden tot de bewijslevering heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8213432 \ CV EXPL 19-9378 WD
Uitspraakdatum: 27 mei 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lecc Exploitatie De Horn B.V.
gevestigd te Tuitjenhorn
eiseres
verder te noemen: Lecc
gemachtigde: K.W.A. van der Meer
tegen
[gedaagden]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagden]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
Lecc heeft bij dagvaarding van 2 december 2019 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] hebben mondeling en schriftelijk geantwoord.
1.2.
Lecc heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagden] een schriftelijke reactie hebben gegeven.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] zijn eigenaar van een houten huisje (nummer [XX] ) dat staat op Park De Horn te Dirkshorn.
2.2.
In de akte van levering van 2 december 2002 waarmee zij dit huisje in eigendom hebben verkregen, is een kettingbeding opgenomen met een regeling over het gebruik van de zich op het park bevindende gemeenschappelijke voorzieningen en de door [gedaagden] daarvoor te betalen vergoeding.

3.De vordering

3.1.
Lecc vordert, na haar eis te hebben verminderd, dat de kantonrechter [gedaagden] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.229,04, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Lecc voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan. Op grond van het in de leveringsakte van 2 december 2002 voorkomende kettingbeding zijn [gedaagden] jaarlijks een parkbijdrage en een vergoeding voor afvalverwerking en verstrekking van kabeltelevisie verschuldigd. Desondanks voldoen [gedaagden] niet aan deze betalingsverplichting. Rekening houdend met alle ontvangen betalingen, waaronder de hangende deze procedure op 18 december 2019 ontvangen betaling, resteert een te betalen totaalbedrag van € 2.209,04. Dit bedrag ziet op de over 2012 en 2013 verschuldigde bedragen, alsmede op de vanwege de wanbetaling door [gedaagden] verschuldigde vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 444,19 en de wettelijke rente die, berekend tot 2 december 2019, € 345,75 bedraagt.

4.Het verweer

[gedaagden] voeren verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden.
[gedaagden] proberen al jaren zonder succes met Lecc dan wel met de verschillende door haar ingeschakelde gemachtigden in contact te komen om duidelijkheid te verkrijgen over de jaarlijks te betalen bedragen. De onduidelijkheid betreft zowel de hoogte van het verschuldigde als de persoon aan wie bevrijdend kan worden betaald. Correcte facturen hebben [gedaagden] nooit ontvangen.
Pas gedurende deze procedure hebben [gedaagden] inzicht gekregen in het verschuldigde bedrag, waarna zij de nog openstaande bijdragen hebben betaald.
Onder de gegeven omstandigheden komt Lecc geen vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente toe. Met betrekking tot de gevorderde rente is nog van belang dat [gedaagden] de in hun ogen verschuldigde hoofdsom hebben gereserveerd op hun bankrekening, terwijl zij zelf als gevolg van de lage rentestand geen enkele rentevergoeding hebben ontvangen.

5.De beoordeling

5.1.
De oorspronkelijk gevorderde hoofdsom ziet op de betaling van de door Lecc bij [gedaagden] in rekening gebrachte parkbijdrage en kosten inzake verwerking van afval en verstrekking van kabeltelevisie over de jaren 2012 tot en met 2017, met uitzondering van het jaar 2015.
5.2.
De verschuldigdheid van deze bedragen staat op zichzelf niet ter discussie.
5.3.
Vast staat [gedaagden] hangende deze procedure het voor de jaren 2014, 2016 en 2017 verschuldigde hebben betaald. Lecc heeft de vordering verminderd met een bedrag gelijk aan het door [gedaagden] betaalde bedrag.
5.4.
Ter discussie staat of [gedaagden] de over de jaren 2012 en 2013 bevrijdend hebben betaald. [gedaagden] stellen dit te hebben betaald ( alinea 6 conclusie van dupliek), wat Lecc betwist. [gedaagden] zullen tot bewijs van deze betaling(en) worden toegelaten. De zaak zal hiertoe worden verwezen naar de rolzitting van woensdag 24 juni 2020.
5.5.
In dat kader wordt nog als volgt overwogen. Zowel bij antwoord als bij dupliek hebben [gedaagden] een uitdraai van telebankieren overgelegd die ziet op een betaling op 14 januari 2019 van een bedrag van € 728,88. Het is de kantonrechter niet duidelijk waar deze betaling betrekking op heeft. Mogelijk strekt dit bedrag in mindering op het gevorderde. Partijen dienen zich hierover op de rolzitting van woensdag 24 juni 2020 bij akte (schriftelijk of mondeling) uit te laten.
5.6.
Iedere verdere beslissing, waaronder de beslissing op het gemotiveerde verweer tegen de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten en rente, zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
laat [gedaagden] toe tot bewijs van hun stelling dat zij de over de jaren 2012 en 2013 verschuldigde bedragen (parkbijdrage en kosten afvalverwerking en kabeltelevisie) hebben betaald;
6.2.
bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op de rolzitting van
woensdag 24 juni 2020 om 9:30 uur;
6.3.
wanneer [gedaagden] voor bewijslevering getuigen willen laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van beide partijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
6.4.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van [gedaagden] wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wensen te maken van de gelegenheid tot bewijslevering;
6.5.
draagt partijen (zowel Lecc als [gedaagden] ) op om zich
voor of uiterlijk op voormelde rolzittinguit te laten over de onder 5.5. genoemde betaling van 14 januari 2019;
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter