ECLI:NL:RBNHO:2020:3614

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
15/178301-19, 21/001911-17 (tul), 23/003781-17 (tul), 15/266522-19 en 15/293173-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling, vernieling, bedreiging en belediging van ambtenaren in functie met gevangenisstraf en TBS-maatregel

Op 14 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere geweldsdelicten, waaronder mishandeling, vernieling, bedreiging en belediging van ambtenaren in functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juli 2019 in Badhoevedorp en Hoofddorp verschillende personen heeft mishandeld, waaronder een politieagent. De verdachte heeft ook een ruit van een politiebus vernield en beledigde de agent tijdens zijn transport naar het politiebureau. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en heeft hem ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege, gezien zijn gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van €2.056,- aan slachtoffer 1, €650,- aan slachtoffer 2, €277,09 aan de politie Noord-Holland en €250,- aan slachtoffer 3. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de opgelegde TBS-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/178301-19, 21/001911-17 (tul), 23/003781-17 (tul), 15/266522-19 en 15/293173-19
Uitspraakdatum: 14 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 november 2019, 23 januari 2020, 21 april 2020 en 30 april 2020 in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.N. Verlinden en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 juli 2019 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer 1] opzettelijk heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in zijn gezicht te stompen en/ of te slaan;
2
hij op of omstreeks 23 juli 2019, te Hoofddorp, [slachtoffer 2] opzettelijk heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (meerdere malen) tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam te slaan en/ of te stompen;
3
hij op of omstreeks 23 juli 2019, te Hoofddorp, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een politiebus, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de politie eenheid Noord-Holland, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4
hij op of omstreeks 23 juli 2019 te Hoofddorp en/ of te Haarlem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af, ik maak je af kanker kabouter, ik maak je af [slachtoffer 2] , ik vermoord je en zorg ervoor dat je gefileerd word en in stukken aan het politiebureau bezorgd wordt, je gezin zou alleen maar kunnen rouwen op een foto van je, want als ik klaar met je ben, dan is er niets meer van je over, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5 ( voorheen parketnummer 15/266522-19)
hij op of omstreeks 23 juli 2019 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Noord Holland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening,in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in/ tegen het gezicht van deze [slachtoffer 2] te spugen;
6 ( voorheen parketnummer 15/293173-19)
hij op of omstreeks 25 september 2019, te Grave, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 3] met kracht met een gebalde vuist in/tegen zijn gezicht te slaan en/ of te stompen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 t/m 4 en feit 6 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsverweren
Ten aanzien van feit 1:
De verdediging stelt dat er onvoldoende steunbewijs voorhanden is voor de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte hem heeft geslagen. Verdachte ontkent aangever te hebben geslagen en stelt dat [slachtoffer 1] juist dreigend op hem is afgelopen en toen is gevallen. [Getuige 1] heeft het incident zelf niet gezien en er zijn ook geen camerabeelden van het incident.
Steunbewijs ontbreekt eveneens ten aanzien van het vermeende letsel (de afgebroken tand), aldus de verdediging. Onvoldoende staat vast dat er daadwerkelijk een tand uit de mond van [slachtoffer 1] is geslagen, dan wel dat dit door toedoen van verdachte is gebeurd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Anders dan de verdediging heeft gesteld, staat de aangifte niet op zichzelf, maar vindt zij op belangrijke onderdelen steun in de andere aanwezige bewijsmiddelen. Zo vindt de verklaring van aangever dat verdachte de agressor was steun in de verklaring van [getuige 1] , met wie aangever vlak voor het incident in gesprek was. [Getuige 1] verklaart immers dat verdachte zich op irritante wijze mengde in een gesprek tussen de aangever en getuige en dat verdachte daarbij ook aan het schreeuwen was tegen aangever. Daarbij bevestigt [getuige 1] vrijwel letterlijk de gang van zaken zoals door aangever weergegeven, hetgeen de rechtbank sterkt in de geloofwaardigheid van de verklaring van aangever. Als enkele minuten later de verbalisanten ter plaatse komen, toont aangever direct het afgebroken stuk tand (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 30). Verder wordt de verklaring van aangever dat bij hem op 23 juli 2019 door een klap een stuk kies is afgebroken, ondersteund door de verklaring van [tandarts] . De stelling van verdachte dat juist [slachtoffer 1] de agressor was, dat hij zou zijn gevallen en na de val een al eerder afgebroken stuk tand uit zijn broekzak haalde, acht de rechtbank in het licht van het vorenstaande niet aannemelijk.
De aangifte van [slachtoffer 1] vindt – gelet op het voorgaande – naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in de andere bewijsmiddelen, zodat zij van oordeel is dat is voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, 2 Sv.
Ten aanzien van de feiten 2 en 4:
Verdachte ontkent de feiten 2 en 4 te hebben gepleegd. Aan de verklaringen van de aanwezige verbalisanten kan volgens de verdediging niet de gewenste bewijswaarde worden gehecht, nu de verbalisanten collega’s zijn van aangever en de verklaringen daarom gekleurd zijn. Er is weliswaar voldoende wettig bewijs, maar de overtuiging ontbreekt.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan de processen-verbaal van bevindingen een lagere bewijswaarde toekomt. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat de processen-verbaal van bevindingen van de aanwezige verbalisanten op ambtseed dan wel op ambtsbelofte zijn opgemaakt. Daarnaast zijn de daarin gerelateerde bevindingen voldoende concreet en specifiek weergegeven. Het enkele feit dat de betreffende verbalisanten collega’s zijn van aangever, geven geen reden te twijfelen aan de juistheid of betrouwbaarheid van de bevindingen van de verbalisanten. De rechtbank gaat dan ook uit van de ten aanzien van de feiten 2 en 4 in de processen-verbaal opgenomen feiten en omstandigheden die tezamen met de aangifte voldoende wettig én overtuigend bewijs opleveren.
Ten aanzien van feit 3:
Verdachte ontkent de ruit van de politiebus opzettelijk te hebben gebroken. Volgens de verdediging is verdachte in de politiebus achterover gevallen en heeft daarbij per ongeluk met zijn voet de ruit aangetikt waarbij deze is gebroken. Gelet hierop moet verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt het verweer. Zoals uit de bewijsmiddelen blijkt heeft [verbalisant 1] gezien dat verdachte vol met beide voeten tegen de zijruit van de politiebus trapte waarna die ruit kapot ging. [Verbalisant 2] heeft verklaard dat de ruit van de politiebus slechts twee seconden na het sluiten van de deur van de politiebus kapot werd getrapt. Ook geeft zij aan (aanvullende procesdossier pagina 2) dat [verbalisant 1] de collega is die op de camerabeelden op de verhoging naast de dienstingang staat naast de vrouwelijke collega. Uit foto 20 die als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden (dossierpagina 51t/m 63) is gevoegd, blijkt dat [verbalisant 1] daarbij zicht had op de bus. De rechtbank gaat er gelet op deze bewijsmiddelen van uit dat verdachte moedwillig de ruit van de politiebus heeft ingetrapt. Hiermee is het opzet op de ten laste gelegde vernieling bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 23 juli 2019 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer 1] opzettelijk heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in zijn gezicht te stompen;
2
hij op 23 juli 2019, te Hoofddorp, [slachtoffer 2] opzettelijk heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd te stompen;
3
hij op 23 juli 2019, te Hoofddorp, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een politiebus, die aan de politie eenheid Noord-Holland toebehoorde, heeft vernield;
4
hij op 23 juli 2019 te Hoofddorp en/of te Haarlem, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af, ik maak je af kanker kabouter, ik maak je af [slachtoffer 2] , ik vermoord je en zorg ervoor dat je gefileerd wordt en in stukken aan het politiebureau bezorgd wordt, je gezin zou alleen maar kunnen rouwen op een foto van je, want
als ik klaar met je ben, dan is er niets meer van je over”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5
hij op 23 juli 2019 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Noord Holland), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in het gezicht van deze [slachtoffer 2] te spugen;
6
hij op 25 september 2019, te Grave, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 3] met kracht met een gebalde vuist in zijn gezicht te stompen.
De in de tenlasteleggingen voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
mishandeling
Feit 2:
mishandeling
Feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 5:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Feit 6:
mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie/maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege zal worden gelast.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft bepleit de op te leggen straf fors te matigen gelet op de bepleite vrijspraken met uitzondering van de belediging. De eis staat niet in verhouding tot de LOVS oriëntatiepunten en OM-richtlijnen, gezien de aard en ernst van de feiten, toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de mate van recidive.
Ten aanzien van de gevorderde maatregel van TBS met dwangverpleging heeft de verdediging bepleit dat deze – met voorwaarden of met dwangverpleging - niet aan de orde is, omdat verdachte gemotiveerd is mee te werken aan ambulante behandeling. Subsidiair wordt verzocht om eventuele voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijk op te leggen straf. Indien de rechtbank concludeert dat een TBS-maatregel noodzakelijk is, stelt de verdediging zich op het standpunt dat een TBS-maatregel met voorwaarden dient te worden opgelegd omdat verdachte bereid is zich te houden aan de voorwaarden, ook als dat klinische behandeling inhoudt.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Ernst van het bewezenverklaarde en op te leggen straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft drie personen mishandeld, waaronder een willekeurige bezoeker van een autobedrijf. De andere twee personen waren aan het werk, als politieagent respectievelijk gevangenbewaarder, toen zij door verdachte werden mishandeld. Verdachte heeft hierdoor lichamelijke integriteit van verschillende personen geschonden. Bovendien moeten publieke ambtsdragers worden beschermd en hun werk ongestoord en zonder enige vorm van tegenwerking kunnen doen.
Verder heeft verdachte een politieagent beledigd door hem in het gezicht te spugen en hem daarna ook nog – gedurende het overbrengen naar een ander politiebureau – in een waterval van bewoordingen bedreigd met de dood. Van de eerste bus waarin hij zou worden vervoerd, heeft verdachte een ruit eruit getrapt. Uit de verklaring ter zitting blijkt dat verdachte overtuigd is van zijn eigen gelijk in diverse situaties en geweld niet schuwt om dat te onderstrepen. Daarbij komt dat dit niet de eerste keer is geweest dat verdachte in verband met een geweldsdelict met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is de afgelopen vier jaar meermalen veroordeeld tot gevangenisstraffen voor geweldsdelicten. Deze straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden de ten laste gelegde feiten te begaan. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank de LOVS oriëntatiepunten als uitgangspunt. De rechtbank neemt in aanmerking dat de feiten twee tot en met vier een doorlopende reeks van gebeurtenissen op één dag betreft en dat verdachte – blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie – eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Alles afwegende komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf als gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank acht in het licht van het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
TBS-maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychiatrisch onderzoek gedateerd
17 januari 2020, opgesteld door dr. [psychiater] , en het psychologisch onderzoek van 16 januari 2020 door drs. [klinisch psycholoog] .
Uit deze onderzoeken komt onder meer – samengevat – naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. De persoonlijkheidsstoornis had volgens de onderzoekers ook een doorwerking in de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hierbij is met name de beperkte agressie- en impulsregulatie en de krenkbaarheid van verdachte relevant. Door zijn stoornis raakt verdachte snel in conflict met mensen door wie hij zich gekrenkt of onheus bejegend voelt. Hij is daar meer dan een ander gevoelig voor en reageert sneller dan anderen met boosheid en agressie.
De psychiater beschrijft dat uit de verklaringen van zowel aangever als de getuige naar voren komt dat verdachte zich bij feit 1 met aangever bemoeide en dat hij hem bovendien beschuldigde van oplichting, waarbij hij boos werd over de reactie van aangever. Vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis loopt zijn boosheid snel op als hij zich gekrenkt of onheus bejegend voelt en kan hij daar gemakkelijk, eventueel impulsief, uiting aan geven. Hierdoor kwam hij even later tot de ten laste gelegde mishandeling. De aanhouding was voor hem krenkend en hij was - in samenhang met zijn persoonlijkheidsstoornis - niet goed in staat zijn boosheid te reguleren. In de uren daarna was er daardoor sprake van een verdere ontregeling bij verdachte (hij was aan het schreeuwen en trapte tegen de deur en het raam van de cel was besmeurd met speeksel en bloed), ook vanwege de in zijn ogen onheuse bejegening door de agenten. Verdachte werd toenemend woedend, waarbij hij zich verbaal intimiderend en dreigend uitte en zich even later fysiek agressief gedroeg naar de aangever van de feiten 2 en 4. Het intrappen van de ruit van de politiebus kan niet los gezien worden van de woede van verdachte.
De psycholoog beschrijft ten aanzien van de mishandeling van de persoon bij het autobedrijf, dat verdachte op basis van zijn narcistische persoonlijkheidsstoornis, grootheidsideeën en gevoelens van superioriteit had. Hij dacht daarom te weten dat aangever aan het oplichten was en dat hij het recht had zich hiermee te bemoeien en aangever terecht te wijzen. Verdachte ontkent de mishandeling en had vanuit zijn grootheidsideeën en
superioriteitsgevoelens niet verwacht dat hij zou worden aangehouden. Verdachte voelde zich door de aanhouding onrechtvaardig behandeld en voelde zich door de politieagent (de aangever) gekrenkt en uitgedaagd. Verdachte heeft het vermeende onrecht en de krenking niet kunnen hanteren; dit heeft de spanning en boosheid teweeggebracht en om hier uiting aan te geven, is hij impulsief en agressief gedrag gaan vertonen (i.c. de mishandeling, belediging en bedreiging). Ook ontkent verdachte de vernieling van de politiebus; hij zegt dat hij gevallen is en hierbij met zijn voet door de ruit is gegaan. Op basis van zijn grootheidsideeën benadrukt verdachte dat het een afgekeurde politiebus was, dat de bus daarom onveilig was en hij per ongeluk de ruit heeft ingeschopt.
Beide deskundigen adviseren de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Zonder behandeling blijven de risicofactoren die van belang zijn bij de hem ten laste gelegde feiten onveranderd hoog. Een voldoende lange en intensieve klinische behandeling en begeleiding is volgens de deskundigen noodzakelijk om de kans op herhaling binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Omdat verdachte te weinig gemotiveerd is en te weinig besef heeft van, en inzicht in zijn problematiek, wordt een traject op vrijwillige basis niet haalbaar geacht door de deskundigen. Verdachte heeft in het verleden zonder succes een traject bij De Waag geprobeerd. Beide deskundigen adviseren daarom aan verdachte een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte maatregelenrapport gedateerd 15 april 2020, opgemaakt door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker werkzaam bij de Reclassering Nederland. Kort samengevat wordt geadviseerd, gelet op het advies van de deskundigen en eerdere ervaringen van de reclassering met verdachte in een vrijwillige setting, aan verdachte een TBS maatregel met dwangverpleging op te leggen. De kans op recidive wordt door de reclassering als hoog ingeschat mede omdat verdachte geen inzicht heeft in zijn problematiek en hij geen doorleefde motivatie heeft om met zichzelf aan de slag te gaan. Eerder reclasseringstoezicht met behandelverplichting heeft niet geleid tot recidive vermindering. Er is juist een toename van geweldsescalaties. De reclassering verwacht dat wanneer een TBS met voorwaarden wordt opgelegd, verdachte al snel na de start zal vervallen in het strijden over de inhoud en de randvoorwaarden van de geïndiceerde behandeling en dat hij daar continu de regie in wil pakken en houden. Op deze wijze zal er geen sprake kunnen zijn van behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Zij onderschrijft de hiervoor weergegeven conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de oplegging van de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege passend en geboden is. De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege. Blijkens de psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Voorts betreft één van de door verdachte begane feiten een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, Sr, te weten: de onder 4 bewezenverklaarde bedreiging. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist bovendien dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd, aangezien de noodzakelijke langdurige en intensieve behandeling, zoals hiervoor is uiteengezet, niet in een ander kader kan worden gerealiseerd.
De rechtbank realiseert zich dat het een verstrekkende en ingrijpende maatregel betreft. Echter, mede gelet op het ontbreken van ziekte-inzicht en behandelmotivatie bij verdachte, zoals is uiteengezet door de psychiater, psycholoog en reclasseringsmedewerker ziet de rechtbank geen mogelijkheid de noodzakelijke behandeling in een ander kader te realiseren. De gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens van verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico is zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij.
De termijn van terbeschikkingstelling geldt in beginsel voor de tijd van twee jaren, te rekenen van de dag waarop deze rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden. De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j, Sr door de rechter, op vordering van het Openbaar Ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel niet wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e lid 1 Sr. Dit brengt met zich dat sprake is van een gemaximeerde maatregel en de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven kan gaan.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Ten aanzien van feit 1:
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.586,- ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 2.086,-) en immateriële (€ 1.500,-) schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bedraagt € 1.306,- aan tandartskosten en € 780,- aan gederfde inkomsten uit arbeid als gevolg van de bezoeken aan de tandarts.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor zover deze bestaat uit de tandartskosten rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en op juiste wijze is onderbouwd. Deze schade zal worden toegewezen. De gestelde materiële schade uit gederfde inkomsten is niet onderbouwd en zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-. Deze schade is weliswaar niet onderbouwd maar voldoende aannemelijk geworden gezien de ernst van het feit, de noodzakelijke tandheelkundige zorg ten gevolge van het feit en het gegeven dat de benadeelde partij een willekeurig slachtoffer was. In het meer gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de benadeelde partij deze vordering bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Concluderend zal de vordering gedeeltelijk, tot een bedrag van € 2.056,-, worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Ten aanzien van de feiten 2, 4 en 5:
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 705,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank acht, mede gelet op het feit dat de gedragingen van verdachte (bestaande uit mishandeling, bedreiging en belediging (spugen)) gericht waren tegen een politieagent, de gevolgen die het incident voor het slachtoffer hebben gehad en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toekenning van een bedrag € 650,00 billijk als zijnde het bedrag waarop deze schade op dit moment kan worden gewaardeerd.
De vordering zal dan ook gedeeltelijk, tot een bedrag van € 650,00, worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. In het meer gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de benadeelde partij deze vordering bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling, bedreiging en belediging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Ten aanzien van feit 3:
De benadeelde partij politie Noord-Holland heeft een vordering tot schadevergoeding van € 277,09 ingediend tegen verdachte wegens de materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: vernieling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Ten aanzien van feit 6:
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 250,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank acht, mede gelet op het feit dat de mishandeling tegen een gevangenbewaarder heeft plaatsgevonden, de gevolgen die de mishandeling voor het slachtoffer heeft gehad en de omstandigheden waaronder de mishandeling is gepleegd, rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toekenning van een bedrag € 250,00 billijk als zijnde het bedrag waarop deze schade op dit moment kan worden gewaardeerd.
De vordering zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de op 11 september 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland in de zaak met parketnummer 23/003781-17, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 15 juni 2018 van het gerechtshof te Amsterdam. Bij dit arrest is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich ook de op 8 oktober 2019 ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland in de zaak met parketnummer 21-001911-17, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 5 december 2017 van het gerechtshof te Leeuwarden. Bij dit arrest is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet op de op te leggen maatregel van TBS met dwangverpleging is de rechtbank van oordeel dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen niet opportuun is. De rechtbank zal de vorderingen daarom afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 37a, 37b, 57, 60a, 63, 266, 267, 285, 300 en 350 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.056,-, bestaande uit immateriële en materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.056,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
30 dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de vervangende gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van feit 2 en 4:
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 650,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 650,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
13 dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de vervangende gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
politie Noord-Hollandgeleden schade tot een bedrag van
€ 277,09, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de politie Noord-Holland, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer politie Noord-Holland de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 227,09, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
5 dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de vervangende gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van het feit 6:
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 250,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 250,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
5 dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de vervangende gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 juni 2018 in de zaak met parketnummer 23/003781-17, opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 5 december 2017 in de zaak met parketnummer 21/001911-17, opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mrs. M. Mateman en M.D. Gunster, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 mei 2020.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Ten aanzien van feit 1 t/m 5 wordt verwezen naar digitaal procesdossier 412019141990A, gesloten op 31 juli 2019.
Ten aanzien van feit 6 wordt verwezen naar digitaal procesdossier PL11002019206625, gesloten op 3 oktober 2019
De inhoud van de in deze bijlage opgenomen bewijsmiddelen wordt verkort en zakelijk weergegeven.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Feit 1
Een proces-verbaal van aangifte met fotobijlagen (pagina 18 tot en met 26). Dit proces-verbaal houdt in als de op 23 juli 2019 door [slachtoffer 1] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Op dinsdag 23 juli 2019 ben ik bij garage autocentrum Lijnden, aan de Sloterweg te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, door een mij onbekend persoon geslagen op de linkerkant van mijn gezicht.
Toen ik bij de Volkswagen dealer was stond er achter mij een man, dit was de man die mij later buiten een klap heeft verkocht. Ik hoorde dat de man achter mij stond te puffen omdat hij kennelijk vond dat hij lang moest wachten. Toen ik aan de beurt was werd ik door de man van de Volkswagen dealer geholpen. De man die achter mij stond die begon zich er mee te bemoeien. Ik hoorde hem in het Turks zeggen “dat het oplichting is”. Ik vroeg hem toen waar hij zich mee bemoeide. Ik hoorde de man toen zeggen kom maar naar buiten. Ik heb toen eerst met de medewerker van de Volkswagen garage afgesproken dat ik het onderdeel en de bon weer mee terug zou nemen en dat autocentrum Lijnden het zelf maar moest regelen. Al die tijd stond de man achter mij te wachten.
Ik ben toen naar buiten gelopen met het onderdeel en de bon in mijn hand. Ik zag toen dat de man achter mij aan liep naar buiten. Toen wij buiten waren sloeg de man mij met zijn rechter arm met gebalde vuist. Dit ging met zo'n kracht dat ik mijn balans verloor en op de grond viel. Ik voelde pijn aan mij kaak, door de klap viel ik op de grond en voelde ik dat er een stuk van mijn rechter boven kies was afgebroken. Ik zag een stuk van mijn kies op de grond liggen en dat heb ik opgepakt.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 27 en 28). Dit proces-verbaal houdt in de op 24 juli 2019 door [getuige 1] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Ik was 23 juli 2019 werkzaam achter de receptie bij garagebedrijf A-Point te Badhoevedorp. Ik had met een jonge klant een normaal gesprek, we hadden een meningsverschil over het onderdeel dat hij wilde ruilen.
Tijdens het gesprek met de jonge klant, kwam een oudere klant bij de receptie staan, die die zich met het gesprek begon te bemoeien, ik vond dit irritant. De oudere klant probeerde mijn kant van het gesprek over te nemen. Ik heb tijdens het gesprek tegen de oudere klant gezegd: "effe rustig, gaat wel goed". De oudere klant bleef zich ermee bemoeien. De oudere klant zei dat de jonge klant de boel aan het oplichten was. De oudere klant schreeuwde tegen de jonge klant. Onder geruzie zijn ze beide naar de schuifdeur gelopen. Ik heb daarop gezegd dat ik dat geschreeuw niet binnen wil hebben. Ik was klaar met het helpen van de jonge klant. De jonge klant was nog aan het bellen. De jonge klant is naar buiten gelopen.
Ik heb niet gezien wat er buiten is gebeurd, ik zag alleen de jonge klant, op een gegeven moment op de grond liggen.
Een schriftelijk bescheid (pagina 38), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift houdt in de verklaring van [tandarts] , van 31 juli 2019 over het letsel van verdachte.
Donderdag 25 juli 2019 zag ik de [slachtoffer 1] in het kader van een tandheelkundig trauma. Door een onbekende was hij twee dagen daarvoor op zijn gezicht geslagen, waarbij hij een krak in een van de kiezen rechts hoorde. Bij de klap rechtsboven op de kaak heeft meneer kies nr. 17, de laatste kies rechtsboven zo gefractureerd dat een breuk en opening in de zenuwkamer is ontstaan. Hierbij zijn de zenuwen van de kies te komen overlijden en is de kies bij deze 'avitaal' of dood van binnen. TZT zal er een ontsteking ontstaan indien deze onbehandeld blijft. Er kan helaas geen restauratie gemaakt worden op het element zonder wortelkanaalbehandeling. Na aanpassing van het tandvlees kan na de wortelkanaalbehandeling een duurzame restauratie vervaardigd worden, in de vorm van een (keramische) kroon.
Feit 2
Een proces-verbaal van aangifte met fotobijlagen (pagina 70 tot en met 78). Dit proces-verbaal houdt in de op 24 juli 2019 door [slachtoffer 2] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Op 23 juli 2019 vroegen de collega’s van de recherche mij en mijn collega [verbalisant 1] om verdachte van het politiebureau te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer over te brengen naar het politiebureau
Haarlem. Toen ik bij de ophoudkamer van de verdachte kwam en naar binnen keek door het raam zag ik dat het raam besmeurd was met speeksel en bloed. Uiteindelijk zijn we de ophoudkamer ingestapt met het schild, dat doorzichtig is en van hard plastic. Op dat moment zag ik de verdachte op de bank staan en zag ik dat hij hier vanaf sprong en naar mij toe kwam.
Ik zag en voelde dat de verdachte met zijn linker vuist tegen mijn hoofd aan sloeg. Ik voelde dat deze vuistslag op mijn voorhoofd kwam aan de rechterkant. Dit voelde ik doordat het pijn deed. Ik voelde een stekende pijn.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 81 en 82). Dit proces-verbaal houdt in als relaas van bevindingen van [verbalisant 3] :
Op 23 juli 2019 werd ik door een collega in het politiebureau te Hoofddorp gevraagd om assistentie te verlenen bij [verdachte] .
Wij liepen met 5 collega's en schilden naar de ophoudkamer waar [verdachte] zat ingesloten. Ik zag dat [slachtoffer 2] de ophoudkamerdeur opendeed en als eerste met het schild naar binnen stapte. Ik stapte direct achter hem met het schild naar binnen. Ik zag dat [verdachte] hoog op het bankje stond met zijn gebalde vuisten richting ons uithaalde. Ik zag dat hij met zijn gebalde vuist richting het gezicht van [slachtoffer 2] uithaalde en hem raakte.
Feit 3
Een proces-verbaal van aangifte (pagina 47). Dit proces-verbaal houdt in als de op 23 juli 2019 door [slachtoffer 2] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Ik doe namens de politie Noord-Holland aangifte van vernieling van een ruit van een politiebus te Hoofddorp op 23 juli 2019 door [verdachte] .
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina’s 79 en 80). Dit proces-verbaal houdt in als relaas van bevindingen van [verbalisant 1] :
Op 23 juli 2019 wilden mijn collega [slachtoffer 2] en ik verdachte [verdachte] overbrengen van het bureau van de politie te Hoofddorp naar het cellencomplex van het hoofdbureau van politie in Haarlem.
Toen verdachte in de bus was geplaatst en de schuifdeur dicht was gedaan, hoorde en zag ik dat verdachte plotseling vol met zijn beide voeten tegen de rechter zijruit van de politiebus trapte. Het betrof de achterste zijruit aan de rechterzijde van de bus. Ik zag en hoorde dat de ruit direct kapot ging met een harde klap en het glas op de grond viel. Ik heb direct een andere bus gepakt en daar is verdachte in geplaatst.
Een proces-verbaal van bevindingen (aanvullend procesdossier, pagina 6). Dit proces-verbaal houdt in als relaas van bevindingen van [slachtoffer 2] :
Ik had feitelijk waargenomen dat [verdachte] in een halve lig/zit houding op de bank in de bus geplaatst werd. Op het moment dat ik mij omdraaide werd ook de schuifdeur van de bus gesloten.
Een proces-verbaal van bevindingen (aanvullend procesdossier, pagina 2). Dit proces-verbaal houdt in als relaas van bevindingen van [verbalisant 2] :
Opgemerkt kan worden dat het tijdsbestek tussen het dichtdoen van de politiebus
waarbij de verbalisanten zich omdraaien en het moment dat het glas stuk wordt getrapt
slechts 2 seconden is.
Feit 4
Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 70 tot en met 74). Dit proces-verbaal houdt in de op 24 juli 2019 door [slachtoffer 2] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Tijdens het transport van de verdachte van Hoofddorp naar het politiebureau Haarlem op 23 juli 2019 zat ik als bijrijder in de politiebus. Mijn collega [verbalisant 1] was de bestuurder en mijn collega [verbalisant 3] zat achter in de politiebus met de verdachte. Tijdens deze rit heeft de verdachte meerdere bedreigingen en beledigingen tegen mij geuit. Zo hoorde ik hem mij bedreigen door te zeggen:
"Ik maak je af. Ik maak je af kanker kabouter, ik maak je af [slachtoffer 2] , Ik vermoord je en zorg ervoor dat je gefileerd word en in stukken aan het politiebureau bezorgd wordt, je gezin zou alleen maar kunnen rouwen op een foto van je want als ik klaar met je ben dan is er niets meer van je over.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina’s 79 en 80). Dit proces-verbaal houdt in als relaas van bevindingen van verbalisant:
Op 23 juli 2019 reed ik samen met collega [slachtoffer 2] , die voorin
naast mij zat en collega [verbalisant 3] , die naast verdachte zat achterin, naar het cellencomplex in Haarlem. Verdachte begon met schreeuwen en toen hij zag dat collega [slachtoffer 2] ook in de bus zat hoorde ik verdachte roepen:
"Ik maak je af, ik hang je aan de hoogste boom op, letterlijk, je bent een kankerhomo, een vuile flikker, ik maak je kapot, ik wacht je op als ik vrij kom ook is dat het laatste wat ik doe, het boeit mij niet als ik gestraft wordt, ik maak je af, ik vermoord je, ik zorg ervoor dat je gefileerd wordt en in stukken op het bureau wordt bezorgd en het kan mij niet schelen als ik daar 10 jaar voor moet zitten, je bent een vuile kankerkabouter, je bent kleiner dan mijn lul, je bent niets".
De gehele rit bleef verdachte dit herhalen en bleef schelden en schreeuwen.
Feit 5
Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 70 tot en met 74). Dit proces-verbaal houdt in de op 24 juli 2019 door [slachtoffer 2] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Op 23 juli 2019 vroegen de collega's van de recherche op het politiebureau te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, aan mij en mijn collega [verbalisant 3] om de verdachte over te brengen naar het politiebureau Haarlem. Op het moment dat de verdachte achteruit in de politiebus werd geplaatst zag ik hem overeind komen en mij aankijken. Ik zag dat de wangen van de verdachte bol werden en ik zag en hoorde hem naar mij spugen. Ik zag een wit gekleurde klodder naar mijn gezicht vliegen en ik voelde dat er slijm of vocht over mijn hele gezicht terecht kwam. Ik rook ook de lucht van mondslijm.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina’s 83-86). Dit proces-verbaal houdt in als relaas van [slachtoffer 2] :
Op 23 juli 2019 was ik, [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Noord-Holland, met noodhulpsurveillance in de gemeente Haarlemmermeer belast.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina’s 81 en 82). Dit proces-verbaal houdt in als relaas van bevindingen van [verbalisant 3] :
Bij de politiebus aangekomen zag ik dat [verdachte] zijn boosheid en woede uitte op [slachtoffer 2] . Ik hoorde [verdachte] tegen [slachtoffer 2] zeggen:" Jij kleine kabouter je hebt mij geslagen ik ga je moeder neuken en wacht maar ik ga je pakken”. Terwijl [verdachte] dit zei zag hij de kans om in het gezicht van [slachtoffer 2] te spugen. Ik zag aan de ogen van [slachtoffer 2] dat hij door de handelingen van [verdachte] woest en beledigd was.
Feit 6
Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 6 tot en met 8). Dit proces-verbaal houdt in de op 25 september 2019 door [slachtoffer 3] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Ik doe aangifte van mishandeling door [verdachte] , gepleegd op 25 september 2019 in de penitentiaire inrichting te Grave.
Ik ben naar de cel van [verdachte] gelopen. Ik stond inmiddels ongeveer 1 meter in de cel van [verdachte] en achter mij stonden [verbalisanten] . Ik zag en hoorde dat [verdachte] verbaal erg agressief was tegen mij. Ik zag dat [verdachte] een paar stappen naar achteren deed en vervolgens weer terug op mij afstapte. Ik zag en voelde vervolgens dat [verdachte] met zijn gebalde vuist uit het niets, met kracht, in mijn gezicht sloeg. Ik voelde direct door die slag een pijnschuit in mijn gezicht.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 13 en 14). Dit proces-verbaal houdt in de op 25 september 2019 door [getuige 2] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
Op 25 september 2019 ben ik samen met mijn collega [slachtoffer 3] naar de cel van [verdachte] gegaan. Ik zag dat [verdachte] een stap naar voren deed en ik zag dat [verdachte] van zijn rechterhand een gebalde vuist maakte. Ik zag dat de rechterhand richting het gezicht van mijn collega [slachtoffer 3] ging. Ik zag dat de rechterhand van [verdachte] met vaart naar het gezicht van mijn collega [slachtoffer 3] ging. Ik zag dat de gebalde vuist het gezicht van mijn collega [slachtoffer 3] raakte. Ik hoorde hierbij ook een klap.