ECLI:NL:RBNHO:2020:3607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
8042642 \ CV EXPL 19-13798
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging bij omboeking naar andere luchthaven binnen dezelfde regio

In deze zaak heeft een passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol via Frankfurt naar New York op 19 december 2017. Door een vertraging van 29 minuten bij de vlucht van Amsterdam naar Frankfurt miste de passagier zijn aansluitende vlucht naar JFK en werd omgeboekt naar Newark. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

Lufthansa betwistte de vordering en stelde dat de passagier met de omboeking naar Newark minder dan drie uur vertraging had opgelopen. De kantonrechter oordeelde dat de luchthaven van de omgeboekte vlucht, Newark, kan gelden als de eindbestemming in de zin van de Verordening, omdat beide luchthavens binnen dezelfde regio liggen. De rechter concludeerde dat de passagier niet voldoende had onderbouwd dat hij meer dan drie uur vertraging had opgelopen op de eindbestemming, en wees de vordering tot compensatie af. De proceskosten werden toegewezen aan Lufthansa, omdat de passagier ongelijk kreeg.

Het vonnis benadrukt de interpretatie van de Verordening met betrekking tot omboekingen en de definitie van eindbestemming, en bevestigt dat luchtvaartmaatschappijen verantwoordelijk zijn voor kosten bij omboekingen binnen dezelfde regio.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8042642 \ CV EXPL 19-13798
Uitspraakdatum: 29 april 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse vennootschap
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) mede kantoorhoudende te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer)
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 6 augustus 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt am Main Airport naar John F. Kennedy International Airport (hierna JFK), New York op 19 december 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt met vluchtnummer LH 987 is met een vertraging van 29 minuten in Frankfurt aangekomen. De passagier heeft hierdoor zijn aansluitende vlucht naar New York met vluchtnummer LH 400 gemist. De passagier is vervolgens omgeboekt naar vlucht LH 402 van Frankfurt naar Newark Liberty International Airport (hierna Newark), New York.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat dat de passagier volgens schema met vlucht LH 400 om 13:40 uur lokale tijd in New York had moeten aangekomen. De passagier is omgeboekt en met vlucht LH 402 om 16:19 uur in New York aangekomen, twee uur en 39 minuten later dan gepland. Derhalve is het tijdsverlies minder dan drie uur en moet de vordering worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of een andere luchthaven, te weten de New Yorkse luchthaven Newark ten opzichte van de New Yorkse luchthaven JFK, kan gelden als één en dezelfde eindbestemming in de zin van de Verordening. In artikel 2, sub h van de Verordening wordt het begrip ‘eindbestemming’ gedefinieerd als: de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht. Op de e-ticket van de passagier staat als eindbestemming “New York (JFK) John F Kennedy”. Lufthansa beroept zich op artikel 8 lid 3 van de Verordening waarin staat:
Wanneer, in het geval waarin een stad of regio wordt bediend door meerdere luchthavens, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier een vlucht aanbiedt naar een andere luchthaven dan die waarvoor geboekt, draagt de luchtvaartmaatschappij de kosten van de reis van die andere luchthaven waarvoor was geboekt of naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming. Lufthansa wijst in dit verband ook op de Richtsnoeren voor de interpretatie van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad, waarin onder meer staat “
een omgeleide vlucht waarmee een passagier uiteindelijk aankomt op een luchthaven die niet overeenstemt met de luchthaven die is aangegeven als eindbestemming volgens het oorspronkelijke reisplan van de passagier, moet op dezelfde wijze worden behandeld als een annulering, tenzij: (…) de luchthaven van aankomst en de luchthaven van de oorspronkelijke eindbestemming dezelfde stad of regio bedienen; in dat geval kan de vlucht uiteindelijk als vertraagd worden beschouwd. In dat geval is artikel 8, lid 3 naar analogie van toepassing”.
5.3.
Met Lufthansa is de kantonrechter van oordeel dat in indien een passagier is omgeboekt naar een andere luchthaven binnen dezelfde stad of regio, de luchthaven van de omgeboekte vlucht kan gelden als de eindbestemming van de passagier, in de zin van de Verordening. Uit artikel 8 lid 3 van de Verordening volgt immers dat het (enige) gevolg dat de Verordening verbindt aan het omboeken naar een andere vlucht maar naar dezelfde stad, is dat de luchtvaartmaatschappij de kosten van de passagier vergoedt met betrekking tot de reis naar de andere luchthaven of een andere overeengekomen bestemming. Daarbij is niet gesteld noch gebleken is dat de passagier alsnog naar JFK moest afreizen, waar hij vervolgens met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet uitgesloten dat de passagier na aankomst in Newark is afgereisd naar zijn accommodatie en ten aanzien van de oorspronkelijke vlucht niet meer dan drie uur vertraging heeft ondervonden. Het ligt op de weg van de passagier, onder deze omstandigheden, om nader te onderbouwen waarom toch sprake zou zijn geweest van een vertraging op de eindbestemming van meer dan 3 uur, hetgeen de passagier heeft nagelaten. In het onderhavige geval is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de vordering tot compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening moet worden afgewezen.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lufthansa worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van Lufthansa.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter