In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst met Iberia hadden gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Madrid op 6 september 2018, compensatie verzocht na de annulering van deze vlucht. De passagiers vorderden een bedrag van € 500,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Ze baseerden hun verzoek op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen.
Iberia betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers geen recht hadden op compensatie, omdat in een eerdere beschikking van deze rechtbank op 2 oktober 2019 al een vordering van de passagiers was toegewezen met betrekking tot dezelfde materie. De kantonrechter oordeelde dat de hoofdsom in de eerdere beschikking al was toegewezen en dat de passagiers daarom geen belang meer hadden bij hun huidige verzoek. De vordering tot wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten werd eveneens afgewezen.
De kantonrechter heeft de passagiers veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Iberia, omdat zij ongelijk kregen in hun verzoek. De beschikking is gewezen door mr. L.M. de Vries en is op 29 april 2020 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.