ECLI:NL:RBNHO:2020:3503

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
8250893 CV EXPL 20-45
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake vordering tot betaling door ING Bank N.V. met betrekking tot studentenrekening en studentenkrediet

In deze zaak heeft ING Bank N.V. (hierna: ING) een verstekvonnis aangevraagd tegen een gedaagde die niet is verschenen. De procedure begon met een dagvaarding door ING, die de gedaagde had gedagvaard in verband met een studentenrekening en een studentenkrediet. De kantonrechter heeft eerder, op 22 januari 2020, ING de gelegenheid gegeven om haar vordering nader toe te lichten, wat zij deed in een akte op 19 februari 2020. De feiten van de zaak zijn als volgt: ING en de gedaagde hebben op of omstreeks 11 mei 2009 een overeenkomst voor een studentenrekening gesloten, met een limiet van € 1.000,-. Daarnaast is er op of omstreeks 12 juni 2009 een contract voor een studentenkrediet gesloten met een limiet van € 2.500,-. ING vorderde in totaal € 3.785,79 van de gedaagde, vermeerderd met rente en kosten, omdat de gedaagde een bedrag van € 1.308,71 aan ongeoorloofde roodstand onbetaald had gelaten, evenals een bedrag van € 3.101,20 uit hoofde van het studentenkrediet.

De kantonrechter heeft de vordering van ING beoordeeld en geconcludeerd dat ING niet heeft voldaan aan de wettelijke eisen voor het rechtsgeldig opeisen van de uitstaande bedragen. De rechter heeft vastgesteld dat de voorwaarden voor vervroegde opeisbaarheid niet zijn nageleefd, en dat er geen rechtsgeldige opeisingsbedingen in de overeenkomsten zijn opgenomen. Hierdoor werd de vordering van ING afgewezen. De kantonrechter heeft ING ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil zijn vastgesteld, aangezien deze niet in het geding is verschenen. Het vonnis is uitgesproken door mr. I. de Greef op 13 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8250893 CV EXPL 20-45
Uitspraakdatum: 13 mei 2020
Verstekvonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ING Bank N.V.,
te Amsterdam,
hierna: ING,
gemachtigde: Incassobureau Fidition B.V. h.o.d.n. Vesting Finance,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
hierna: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
ING heeft [gedaagde] gedagvaard. Tegen [gedaagde] is verstek verleend. Bij tussenvonnis van 22 januari 2020 heeft de kantonrechter ING in de gelegenheid gesteld haar vordering nader toe te lichten, hetgeen zij bij akte van 19 februari 2020 heeft gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1.
ING en [gedaagde] hebben op of omstreeks 11 mei 2009 een overeenkomst studentenrekening gesloten, met een studentenbetaallimiet van € 1.000,-.
2.2.
Artikel 7 van de ‘Voorwaarden Kwartaallimiet’ luidt:
“In de volgende situaties mag de ING de uitstaande schuld onmiddellijk opeisen:
Als u gedurende een periode van drie maanden niet tenminste één werkdag een positief saldo heeft op de Betaalrekening.
Als u een onevenredig hoog ongeoorloofd negatief saldo heeft op de Betaalrekening. (…)”.
2.3.
ING en [gedaagde] hebben op of omstreeks 12 juni 2009 een ‘Contract Studentenkrediet’ gesloten, met een kredietlimiet van € 2.500,-. Er is geen einddatum overeengekomen.
2.4.
In artikel 7 van de ‘Voorwaarden Studentenkrediet’ (hierna verder: de algemene voorwaarden) staat:
“In de volgende situaties mag de Postbank de uitstaande schuld onmiddellijk opeisen:

Als je een betalingsachterstand hebt van ten minste twee maanden en ondanks ons verzoek niet betaalt; (...)”.
3. De vordering
3.1.
ING vordert betaling van € 3.785,79, vermeerderd met rente en kosten. ING legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] een bedrag van € 1.308,71 aan ongeoorloofde roodstand onbetaald heeft gelaten. Voorts vordert ING een bedrag van € 3.101,20 uit hoofde van het studentenkrediet.

4.De beoordeling

4.1.
Bij het tussenvonnis van 22 januari 2020 heeft de kantonrechter ING in de gelegenheid gesteld om ingebrekestellingen en opeisingsbrieven te overleggen. Daarnaast is ING in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of zij heeft voldaan aan de wettelijke informatieverplichtingen, alsmede haar zorgplicht.
4.2.
Bij akte heeft ING gesteld dat zij heeft voldaan aan de informatie- en zorgplichten. ING heeft overgelegd: de overeenkomst Studentenrekening, het document ‘Voorwaarden en overige regelingen voor particuliere rekeninghouders’, het contract studentenkrediet met de algemene voorwaarden, een brief van 30 september 2011 met als onderwerp “Uw Studenten Krediet”, een brief van 27 oktober 2011 met als onderwerp “Betalingsregeling”, een brief van 30 december 2011 met als onderwerp “Uw StudentenKrediet” en de na de opeising verstuurde aanmaningen en sommaties.
4.3.
De kantonrechter zal de toets van artikel 7:59, 7:60 en 7:61 BW (de informatieverplichtingen) en van artikel 4:34 Wft (de zorgplicht) achterwege laten, omdat de overeenkomsten zijn gesloten voordat deze artikelen in werking zijn getreden.
De overeengekomen studentenbetaallimiet
4.4.
De Wet op het consumentenkrediet (oud) (hierna: Wck (oud)) is, zo blijkt uit de kamerstukken (TK, vergaderjaar 1987/1988, 19 785, nummer 7, pagina 24) niet van toepassing op een ongeoorloofde roodstand van meer dan drie maanden indien aan onderstaande vereisten is voldaan:
- de betalingsachterstand is expliciet aangemerkt als wanprestatie;
- de betalingsachterstand heeft geleid tot directe ingebrekestelling en directe opeising, (voortvarend) gevolgd door daadwerkelijke incassomaatregelen, waaronder begrepen het treffen van een betalingsregeling;
- de betalingsachterstand - indien boven de € 453,78 - van langer dan drie maanden is gemeld aan het Bureau Kredietregistratie (BKR).
4.5.
Uit de stellingen van ING leidt de kantonrechter af dat zij niet heeft voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Noch uit de dagvaarding, noch uit de akte blijkt wanneer de ongeoorloofde roodstand is ontstaan en op welk moment ING hiervan op de hoogte is geraakt. Evenmin is vast komen te staan dat ING op het moment dat zij op de hoogte was geraakt van de ongeoorloofde roodstand, direct, dat wil zeggen binnen drie maanden na ontdekking, is overgegaan tot ingebrekestelling en opeising. ING heeft een brief overgelegd van 27 oktober 2011. Uit deze brief blijkt dat op dat moment al een roodstand bestond van € 1.950,00. In deze brief is niet aangegeven wanneer deze ongeoorloofde (en niet ingeloste) debetstand is ontstaan en geconstateerd. Dat de betalingsachterstand is gemeld bij de BKR is evenmin gesteld.
4.6.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat sprake is van een overeenkomst met een kredietfaciliteit waarop de Wck (oud) geacht wordt onverkort van toepassing te zijn.
4.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder c sub 1 Wck (oud) kan het uitstaande saldo bij een kredietovereenkomst als hier aan de orde enkel rechtsgeldig worden opgeëist indien de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen.
4.8.
ING heeft niet aangegeven waar in haar algemene voorwaarden een rechtsgeldig opeisingsbeding is opgenomen. Noch de als productie 2 bij dagvaarding overgelegde ‘Voorwaarden Studentenrekening’, noch de ‘Voorwaarden Kwartaallimiet’ bevatten een dergelijk beding, dat overeenkomt met het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder c sub 1 Wck (oud). Aldus kan niet worden vastgesteld of ING bevoegd is het debetsaldo met betrekking tot de studentenrekening van [gedaagde] op te eisen. Aan de voorwaarden voor vervroegde opeisbaarheid is dan ook reeds hierom niet voldaan. Dit betekent dat de overeengekomen studentenbetaallimiet onder dezelfde voorwaarden nog steeds doorloopt. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de debetstand wordt afgewezen.
Het studentenkrediet
4.9.
Ook op het studentenkrediet is het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder c sub 1 Wck (oud) van toepassing.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat partijen in artikel 7 van de algemene voorwaarden geen opeisingsbeding zijn overeengekomen dat voldoet aan de wet. In artikel 7 van de algemene voorwaarden is immers niet opgenomen dat de ten minste twee maanden bestaande betalingsachterstand
één vervallen termijnbedragmoet betreffen. De huidige formulering van artikel 7 is te ruim. Of de bewoordingen “ondanks ons verzoek” gelijk te stellen zijn aan de in de wet genoemde ingebrekestelling, kan in het midden blijven.
4.11.
Overigens is ook indien artikel 7 van de algemene voorwaarden wel als rechtsgeldig opeisingsbeding gekwalificeerd zou moeten worden, niet voldaan aan de voorwaarden voor vervroegde opeising. ING heeft immers geen, aan de opeisingsbrief van 30 december 2011 voorafgaande, ingebrekestelling overgelegd.
4.12.
De conclusie is dat ook ten aanzien van het studentenkrediet niet aan de voorwaarden voor vervroegde opeisbaarheid is voldaan. Deze overeenkomst loopt, onder dezelfde voorwaarden, nog steeds door. Ook dit gedeelte van de vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
4.13.
ING wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Nu [gedaagde] niet in het geding is verschenen, worden de kosten aan haar zijde begroot op nihil.

5.De beslissing:

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt ING tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.