ECLI:NL:RBNHO:2020:3476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
15-860007-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van uitlevering aan Zwitserland voor strafvervolging wegens handel in verdovende middelen en witwassen

Op 7 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot uitlevering aan Zwitserland van een opgeëiste persoon, geboren in Spanje, die momenteel in uitleveringsdetentie verblijft. Het verzoek tot uitlevering is ingediend door de Zwitserse autoriteiten ter zake van strafbare feiten, waaronder handel in verdovende middelen en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon overeenkomt met de gegevens in het uitleveringsverzoek en dat hij de Spaanse nationaliteit bezit.

De rechtbank heeft de overgelegde stukken beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het toepasselijke verdrag. Het aanhoudingsbevel bevatte voldoende informatie over de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht, inclusief een duidelijke omschrijving van plaats en tijd. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor toelaatbaarheid van de uitlevering onderzocht, waaronder de dubbele strafbaarheid. De feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd zijn zowel naar het recht van de verzoekende staat als naar Nederlands recht strafbaar.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen feiten zijn die in de weg staan aan de toelaatbaarheid van de uitlevering. De opgeëiste persoon heeft geen bewijs geleverd van onschuld en er is geen reden om aan te nemen dat er geen vermoeden van schuld bestaat. Gelet op de relevante artikelen van het Europees Verdrag betreffende uitlevering en de Uitleveringswet, heeft de rechtbank besloten de uitlevering aan Zwitserland toelaatbaar te verklaren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Uitlevering
Parketnummer: 15-860007-20
Registratienummer: 20/3
Zittingsdatum: 23 april 2020
Uitspraakdatum: 7 mei 2020
Uitspraakvan de rechtbank Noord-Holland op de vordering van de officier van justitie, strekkende tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering van
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Spanje,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans in uitleveringsdetentie verblijvende in [detentieadres] ,
aan Zwitserland.

1.De relevante schriftelijke stukken

1.1.
Het verzoek tot uitlevering.
In het dossier bevindt zich het verzoek tot uitlevering van de hierboven aangeduide opgeëiste persoon, afkomstig van de Zwitserse autoriteiten, met als kenmerk B-19-4315-2 en gericht aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid te Den Haag.
Uitlevering wordt gevraagd ter fine van strafvervolging ter zake de strafbare feiten opgenomen in genoemd stuk tot uitlevering gedateerd 14 januari 2020, te weten handel in verdovende middelen en witwassen.
Door de verzoekende staat zijn de volgende stukken overgelegd:
- een origineel aanhoudingsbevel, afgegeven door S. Erni, officier van justitie Kanton Luzern te Zwitserland d.d. 18 oktober 2019;
- een uiteenzetting van de feiten;
- een overzicht van de toepasselijke rechtsvoorschriften.
1.2.
De overige stukken van het dossier.
Verder maken de navolgende stukken deel uit van het dossier:
- het proces-verbaal van de voorlopige aanhouding door de Koninklijke Marechaussee, d.d. 12 januari 2020;
- het bevel tot inverzekeringstelling van de hulpofficier van justitie d.d. 12 januari 2020;
- het bevel bewaring van de rechter-commissaris d.d. 13 januari 2020;
- het bevel voortzetting vrijheidsbeneming van de officier van justitie d.d. 29 januari 2020
- de vordering van de officier van justitie zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Uitleveringswet d.d. 29 januari 2020;
- de schriftelijke samenvatting van de opvatting van de officier van justitie, zoals bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Uitleveringswet.

2.De overwegingen

2.1.
De identiteit van de opgeëiste persoon.
Op grond van hetgeen de opgeëiste persoon daarover ter zitting heeft verklaard, heeft de rechtbank vastgesteld dat hij [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Spanje) is, dat hij de Spaanse nationaliteit bezit en dat hij degene is van wie de uitlevering wordt verzocht.
2.2.
De genoegzaamheid van de stukken.
De door de verzoekende staat overgelegde stukken voldoen aan de daaraan ingevolge het toepasselijk verdrag te stellen eisen. Met name is in het hiervoor genoemde aanhoudingsbevel voldoende duidelijk omschreven ter zake van welke feiten de uitlevering wordt verzocht, met voldoende nauwkeurige aanduiding van plaats en tijd.
Derhalve is voldaan aan de in artikel 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (hierna: EUV) en aan de in artikel 18 van de Uitleveringswet neergelegde voorwaarden.
2.3.
De overige voorwaarden voor toelaatbaarheid van de uitlevering.
2.3.1.
Dubbele strafbaarheid.
Van toepassing is het Europees Verdrag betreffende uitlevering (Trb. 1965,9).
De feiten zijn blijkens de door de verzoekende staat overgelegde stukken strafbaar naar het recht van de verzoekende staat en daarvoor kan naar het recht van de verzoekende staat een vrijheidsstraf van tenminste één jaar worden opgelegd.
Ook naar Nederlands recht zijn die feiten strafbaar. De feiten leveren naar Nederlands recht op: (medeplegen van) opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod en witwassen. Daarvoor kan eveneens telkens een vrijheidsstraf van tenminste één jaar worden opgelegd.
Dit betekent dat is voldaan aan de in artikel 2 van het EUV en artikel 5 van de Uitleveringswet gestelde vereisten voor toelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering.
2.3.2.
Vermoeden van schuld.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting niet gesteld onverwijld te kunnen aantonen onschuldig te zijn aan de feiten waarvoor de uitlevering is gevraagd. Evenmin is anderszins gebleken dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor de uitlevering is gevraagd.

3.Slotsom.

Nu ook overigens niet is gebleken van feiten die in de weg zouden staan aan de toelaatbaarverklaring van de uitlevering, zal, gelet op de artikelen:
2 en 12 van het EUV,
5 van het Tweede aanvullend Protocol bij het EUV,
65 van de Uitvoeringsovereenkomst Schengen,
5 en 18 van de Uitleveringswet,
47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet,
worden beslist als volgt.

4.De beslissing.

De rechtbank:
Verklaart toelaatbaar de uitlevering aan Zwitserland van [opgeëiste persoon] ter
strafvervolging ter zake van de feiten omschreven in de uiteenzetting van de feiten, welk stuk als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.

5.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. M.D. Gunster en mr. F.W. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen
en uitgesproken op de openbare zitting van 7 mei 2020.