ECLI:NL:RBNHO:2020:3475

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
99-000364-45
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling wegens overtreding bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 mei 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die in 2014 was veroordeeld voor doodslag tot een gevangenisstraf van tien jaar, was op 19 september 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder bepaalde voorwaarden, waaronder verblijf in een instelling voor begeleid wonen. Op 30 maart 2020 werd de veroordeelde aangehouden omdat hij vermoedelijk de voorwaarden had overtreden. De officier van justitie vorderde daarop de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 180 dagen, zodat de veroordeelde kon worden geplaatst in een forensische beschermde woonvorm.

Tijdens de openbare terechtzitting op 23 april 2020 heeft de veroordeelde afstand gedaan van zijn recht om te verschijnen. Zijn advocaat, mr. S.S.H. Orsel, heeft namens hem het woord gevoerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies, waarin werd gesteld dat de veroordeelde niet op zijn plek was in de huidige instelling en dat hij meer gebaat zou zijn bij een forensische beschermde woonvorm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, wat leidde tot de beslissing om de vordering van het Openbaar Ministerie toe te wijzen.

De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en bepaald dat de veroordeelde maximaal 180 dagen opnieuw zijn straf moet ondergaan, met een aftrek van 39 dagen voor de periode waarin hij rechtens zijn vrijheid was ontnomen. De rechtbank heeft ook de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling opgeheven. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 23-003245-13 (VI)
V.I. zaaknummer 99-000364-45
Uitspraakdatum: 7 mei 2020
Beslissing herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (ex artikel 6:2:13 jo 6:6:21 Sv)
Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 april 2020 in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971 ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, rechtdoende in strafzaken d.d. 15 augustus 2014 is veroordeelde voor doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 30 augustus 2014 is aangevangen.
Veroordeelde is, gelet op het bepaalde in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, na een uitstel van tien dagen, op 19 september 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd voor de duur van 1207 dagen, onder algemene en bijzondere voorwaarden. De bijzondere voorwaarden betroffen onder andere dat veroordeelde diende te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [instelling] .
Op 30 maart 2020 is veroordeelde aangehouden omdat het vermoeden bestond dat hij de voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling had overtreden.
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank heeft op 31 maart 2020 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 30 maart 2020 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 180 dagen of zoveel korter als nodig is herroept, om veroordeelde te kunnen plaatsen bij een forensische beschermde woonvorm. Veroordeelde heeft zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarde van begeleid wonen of maatschappelijke opvang.

De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 23 april 2020.
Veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn recht ter terechtzitting te verschijnen. Namens veroordeelde is verschenen mr. S.S.H. Orsel, advocaat te Zaandam, die verklaarde gemachtigd te zijn om namens veroordeelde het woord te voeren.
Voorts is verschenen [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Fivoor te Noord-Holland, die als getuige een verklaring heeft afgelegd.
Het advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies (herroeping v.i.), gedateerd 30 maart 2020, opgemaakt door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Tactus Zwolle. In genoemd advies is, onder meer, het volgende vermeld:
Betrokkene is op 19 september 2019 in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling geplaatst in stichting [instelling] . [instelling] is een woon- werktraject, gericht op resocialisatie. Betrokkene is niet op zijn plek in de [instelling] . Hij geeft aan dat hij zich niet gehoord voelt. De reclassering is van mening dat betrokkene meer gebaat is bij een plaatsing in een forensische beschermde woonvorm. De reclassering is van mening dat men daar meer zicht heeft op betrokkene en hem de hulp kan bieden die hij nodig heeft. Op 24 maart 2020 is er een intake geweest bij het forensisch beschermd wonen van [instelling] . De intake verliep goed.
Tijdens de opname bij [instelling] is de volgende overtreding van de voorwaarden geconstateerd:
- Op 28 maart 2020 weigert betrokkene mee te werken aan een urinecontrole. Hij moet het terrein verlaten. Dit weigert hij, met als gevolg dat de politie hem moet sommeren het terrein te
verlaten.
De [instelling] schrijft het volgende:
“ [veroordeelde] stond vanavond samen met een aantal medebewoners rondom een vuurtje nabij de 200-appartementen. Vuurtje is getolereerd door begeleiding. Echter, in de loop van de avond is er door begeleiding alcohol gesignaleerd. Alle aanwezige bewoners gesommeerd om een blaastest te doen. [veroordeelde] weigerde dit samen met S.H en B.K.H. Alle drie de heren gevraagd om individueel naar het kantoor te komen. Ook dit werd geweigerd door alle drie de mannen. Aangegeven, na herhaaldelijk verzoeken, om te luisteren. Ook dit werd geweigerd. Bewoners gaven aan solidair aan elkaar te zijn. Gezegd dat we dan geen andere optie zien dan hen per direct de toegang te ontzeggen. Ook dit werd geweigerd. Hierop de politie gebeld, na overleg met [naam] . [veroordeelde] maakt filmpjes van de situatie, begeleiding vraagt om dit te stoppen maar [veroordeelde] gaat hier mee door. Alle drie de personen hebben hun sleutel ingeleverd, een paar
spulletjes gepakt en het terrein onder toezicht van Politie verlaten. Aangeven zondag telefonisch contact kunnen opnemen met de begeleiding voor afspraak ophalen spullen”
Betrokkene is gezien bovenstaande voortijdig negatief met ontslag gestuurd uit [instelling] . Hij overtreedt hiermee een bijzondere voorwaarde.
De reclassering is van mening dat betrokkene onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden en adviseert een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te vorderen.
De getuige [reclasseringswerker] heeft bij de behandeling van de vordering ter zitting dit advies onderschreven en toegelicht dat de aanvraag tot opname bij het forensisch beschermd wonen [instelling] is geaccepteerd, maar dat nog geen opnamedatum bekend is. Deze is afhankelijk van de oplevering van nieuwe woonunits. De verwachting is dat deze in mei 2020 gereed zijn.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van veroordeelde heeft te kennen gegeven dat veroordeelde het eens is met de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu hij zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarde van begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De raadsman heeft verzocht de voorwaardelijke invrijheidstelling voor maximaal 90 dagen te herroepen als aansporing voor het Openbaar Ministerie om de plaatsing van veroordeelde bij [instelling] daadwerkelijk zo snel mogelijk te realiseren.

De beoordeling

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Gelet op het reclasseringsadvies, gedateerd 30 maart 2020, en hetgeen de raadsman namens veroordeelde naar voren heeft gebracht is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bij de voorwaardelijke invrijheidstelling opgelegde bijzondere voorwaarde van begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De rechtbank zal de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen voor 180 dagen of zoveel korter als nodig is om plaatsing van de veroordeelde bij forensisch beschermd wonen [instelling] te realiseren.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 6:2:13 en 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

De rechtbank beslist als volgt.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van (maximaal) 180 dagen.
Bepaalt dat van deze periode 39 dagen zal worden afgetrokken, zijnde de periode gedurende welke de veroordeelde rechtens zijn vrijheid ontnomen is geweest in verband met schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Heft op de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Deze beslissing is genomen door
mr. M.D. Gunster, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. F.W. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Dommershuijzen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 mei 2020.