ECLI:NL:RBNHO:2020:3475
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling wegens overtreding bijzondere voorwaarden
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 mei 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die in 2014 was veroordeeld voor doodslag tot een gevangenisstraf van tien jaar, was op 19 september 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder bepaalde voorwaarden, waaronder verblijf in een instelling voor begeleid wonen. Op 30 maart 2020 werd de veroordeelde aangehouden omdat hij vermoedelijk de voorwaarden had overtreden. De officier van justitie vorderde daarop de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 180 dagen, zodat de veroordeelde kon worden geplaatst in een forensische beschermde woonvorm.
Tijdens de openbare terechtzitting op 23 april 2020 heeft de veroordeelde afstand gedaan van zijn recht om te verschijnen. Zijn advocaat, mr. S.S.H. Orsel, heeft namens hem het woord gevoerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies, waarin werd gesteld dat de veroordeelde niet op zijn plek was in de huidige instelling en dat hij meer gebaat zou zijn bij een forensische beschermde woonvorm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, wat leidde tot de beslissing om de vordering van het Openbaar Ministerie toe te wijzen.
De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en bepaald dat de veroordeelde maximaal 180 dagen opnieuw zijn straf moet ondergaan, met een aftrek van 39 dagen voor de periode waarin hij rechtens zijn vrijheid was ontnomen. De rechtbank heeft ook de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling opgeheven. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2020.