ECLI:NL:RBNHO:2020:3472

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
HAA 20/1155
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek inzake investeringsfonds

Op 6 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en de minister van Economische Zaken en Klimaat. Eiseres had op 25 september 2019 een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), gericht op de openbaarmaking van documenten met betrekking tot een investeringsfonds dat de Nederlandse economie zou moeten versterken. Aangezien de minister niet tijdig op dit verzoek had beslist, heeft eiseres op 5 maart 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken en dat het beroep gegrond was. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres moest vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 25 september 2019 een verzoek om informatie op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend bij verweerder. Het verzoek richt zich tot openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op het voornemen een investeringsfonds ten laste van de staatsschuld op te richten dat ten doel heeft het verdienvermogen van de Nederlandse economie duurzaam te versterken.
Bij beroepschrift van 5 maart 2020 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek. Eiseres verzoekt verweerder op te dragen binnen een door de rechtbank vast te stellen termijn een beslissing te nemen.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Verweerder heeft op 22 april 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht. Een onderzoek ter zitting is in deze zaak niet nodig.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk op het verzoek om informatie, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na de ontvangst van het verzoek. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan deze termijn verlengen met maximaal vier weken.
6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
a. Het verzoek van eiseres is op 26 september 2019 bij verweerder binnengekomen.
b. Bij brief van 18 oktober 2019 heeft verweerder de ontvangst van het verzoek van eiseres bevestigd en meegedeeld dat de beslistermijn op grond van artikel 6 van de Wob met vier weken is verlengd en dat uiterlijk op 21 november 2019 op het verzoek zal worden beslist.
c. Eiseres heeft verweerder bij brief van 12 februari 2020, onder verwijzing naar haar Wob-verzoek van 25 september 2020, in gebreke gesteld.
7. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
10. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 22 april 2020 erkend dat de beslistermijn is verstreken. De reden voor het overschrijden van de beslistermijn is gelegen in het feit dat de eerste inventarisatie van documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen circa 1.600 documenten op heeft geleverd. Deze documenten zijn doorgenomen op relevantie, dubbele documenten en documenten die vallen onder het door eiseres gedane Wob-verzoek bij de minister van Financiën. Uiteindelijk zijn ongeveer 300 documenten geselecteerd voor beoordeling op grond van de Wob. Het voorgaande heeft veel tijd gekost, mede omdat de inventarisatie en selectie zorgvuldig moet gebeuren en het een omvangrijke hoeveelheid documenten betrof. Ook heeft verweerder extra werkdruk in verband met de maatregelen omtrent het coronavirus. Verweerder verwacht dat begin mei het verzoek om een zienswijze kan worden uitgezet. Verweerder verwacht eind juni 2020 een besluit te kunnen nemen op het Wob-verzoek van eiseres en verzoekt de rechtbank hem een termijn te gunnen tot 30 juni 2020.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Er is sprake van een situatie waarbinnen naleving van andere wettelijke voorschriften noopt tot het stellen van een andere termijn waarbinnen een besluit moet worden bekend gemaakt en daarvoor acht de rechtbank het volgende redengevend. Een beslistermijn van twee weken is, gelet op de omvang van het Wob-verzoek niet reëel, mede omdat er ook nog een zienswijzetermijn in het verschiet ligt. De rechtbank ziet aanleiding om in dit geval te bepalen dat verweerder binnen een termijn van uiterlijk acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit neemt.
12. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
14. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiseres gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 6 mei 2020 door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.