ECLI:NL:RBNHO:2020:3471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
HAA 20/1086
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening

Op 6 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening na de schorsing van het rijbewijs van de verzoeker, hangende een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. De schorsing vond plaats op 24 februari 2020, waarna de verzoeker op 4 maart 2020 bezwaar maakte tegen dit besluit. Op 10 maart 2020 verklaarde verweerder het bezwaar gegrond, waarna de verzoeker op 19 maart 2020 zijn verzoekschrift introk. Tegelijkertijd verzocht hij om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarop verweerder op 23 april 2020 reageerde. Partijen hebben ervoor gekozen om niet te worden gehoord over het verzoek om proceskosten. De voorzieningenrechter overwoog dat de veroordeling in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en dat het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de verzoeker is tegemoetgekomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek is ingetrokken omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan verzoeker. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. De kosten, die betrekking hebben op beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zijn vastgesteld op € 525,-. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, A.C. Karels, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1086

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. L.R. Rommy),

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2020 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker, hangende een onderzoek naar de rijvaardigheid, geschorst.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bij brief van 4 maart 2020 bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2020 het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard.
Verzoeker heeft bij brief van 19 maart 2020 het verzoekschrift ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het verzoek is verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft bij brief van 24 maart 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft op 23 april 2020 gereageerd.
Partijen hebben niet aangegeven om over het verzoek om proceskosten op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb is artikel 8:75a Awb van overeenkomstige toepassing op uitspraken in de voorlopige voorzieningenprocedure.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek is ingetrokken, omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan verzoeker en dat verzoeker tegelijk met de intrekking van het verzoek heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
6. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn € 525,- in verband met het verzoek om voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
7. Deze uitspraak kan geen betrekking hebben op vergoeding van betaald griffierecht. Op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb, kan verweerder in dit geval zelf beslissen het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- aan hem te vergoeden.

BeslissingDe voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van€ 525,-.

Deze uitspraak is gedaan op 6 mei 2020 door mr. W.B. Klaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.