ECLI:NL:RBNHO:2020:3469

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
HAA 20/714
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake studietoeslag

Op 13 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar, dat hij had ingediend op 21 juni 2019. Dit bezwaar betrof een aanvraag voor een tegemoetkoming studietoeslag. De rechtbank constateerde dat de beslistermijn van het bestuursorgaan was verstreken, aangezien verweerder uiterlijk op 2 augustus 2019 had moeten beslissen. Eiser had verweerder eerder op de hoogte gesteld van de ingebrekestelling, maar er was geen besluit genomen.

De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat het bestuursorgaan in gebreke was gebleven. De rechtbank droeg verweerder op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 262,50 werden vastgesteld, en moest het betaalde griffierecht van € 48,- worden vergoed.

De uitspraak werd gedaan door rechter L.M. Kos, in aanwezigheid van griffier N. Joacim. Vanwege de coronamaatregelen kon de uitspraak niet openbaar worden gedaan, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden aangetekend binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Klijnstra),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 4 februari 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar van 21 juni 2019, aangevuld bij brief van 18 juli 2019, betreffende een aanvraag tegemoetkoming studietoeslag.
Verweerder heeft op 24 februari 2020 stukken ingediend, verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Wel heeft verweerder vermeld de ingebrekestelling van
5 december 2019 niet te hebben ontvangen.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Eiser heeft op 21 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 mei 2019. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 2 augustus 2019 op het bezwaar moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder bij brieven van 30 oktober 2019 en 5 december 2019 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is, dat sindsdien twee weken zijn verstreken en dat thans nog niet op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft niet betwist de ingebrekestelling van 30 oktober 2019 te hebben ontvangen.
Het beroep is kennelijk gegrond.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eises te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.