Op 6 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Eiser had op 17 december 2019 beroep ingesteld tegen een beslissing op het bezwaarschrift van verweerder, dat op 30 oktober 2019 was genomen. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 11 december 2019, maar eiser diende zijn beroep pas op 17 december 2019 in. Eiser had aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij al beroep had ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze veronderstelling de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakte.
De rechtbank heeft eiser de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de termijnoverschrijding, maar oordeelde dat eiser geen goede verontschuldiging had voor het te laat indienen van het beroepschrift. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser is om tijdig hulp te zoeken als hij niet in staat is zijn belangen adequaat te behartigen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.