ECLI:NL:RBNHO:2020:3413

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
15/021682-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke invoer van cocaïne met verbeurdverklaring van geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 januari 2020 op Schiphol werd aangehouden met 1,74 kilogram cocaïne in zijn bagage. De verdachte, die vanuit Colombia naar Nederland reisde, werd beschuldigd van opzettelijke invoer van verdovende middelen. Tijdens de rechtszitting op 21 april 2020 heeft de officier van justitie, mr. Y.M. Eising, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.E. Berman, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, die stelde niets van de cocaïne af te weten, ongeloofwaardig was. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte en de omstandigheden van de aanhouding. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte willens en wetens de cocaïne had ingevoerd en dat hij opzet had op de invoer ervan.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden en heeft een geldbedrag van 890 euro verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de impact van de coronamaatregelen op zijn detentie. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet, in haar beslissing betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/021682-20
Uitspraakdatum: 4 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 april 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. Y.M. Eising, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 januari 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Naar de mening van de officier van justitie is de verklaring van verdachte over de aangetroffen verdovende middelen zodanig ongeloofwaardig dat verdachte moet hebben geweten dat er cocaïne in zijn bagage zat. De officier van justitie acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onvoorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne heeft gehad.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverweging
De bewijsmiddelen houden onder meer in dat verdachte op 24 januari 2020 per vliegtuig vanuit Colombia op Schiphol is aangekomen. De verdachte voerde met zich een rolkoffer als ruimbagage, waarin zich onder andere een voorwerp bevond dat bedekt was met kralen en schelpen. In dit voorwerp is in totaal 1,74 kilogram van een materiaal aangetroffen dat cocaïne bevat.
De verdachte heeft bij de KMar verklaard dat hij niets van de cocaïne in zijn bagage afwist. Hij heeft op de markt een heilig voorwerp gekocht teneinde daarmee in Rome een offer te brengen. Nadat hij het voorwerp had gekocht, heeft hij dit aan andere personen afgegeven die, buiten zijn aanwezigheid, met het voorwerp een ceremonie hebben uitgevoerd. Daarna heeft verdachte het voorwerp weer teruggekregen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als uitgangspunt geldt, dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert, geacht wordt met de inhoud daarvan bekend te zijn en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk kan worden gehouden. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken wanneer uit feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat die wetenschap niet heeft bestaan en de verdachte daarmee niet bekend had hoeven zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet wist dat hij cocaïne met zich voerde, hoogst onwaarschijnlijk en derhalve niet geloofwaardig.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er vanuit Zuid-Amerika per vliegtuig veel drugs naar Europa worden gesmokkeld. Het is onwaarschijnlijk dat de personen die de verdovende middelen in het voorwerp hebben gedaan op de wijze als door verdachte is verklaard, 1,74 kilogram cocaïne laten vervoeren door een onwetende koerier, aangezien dat aanzienlijke risico’s zou meebrengen, zoals het risico van verlies van de cocaïne wanneer de koerier later niet meer kan worden achterhaald of wanneer de koerier de drugs voortijdig zelf ontdekt.
De rechtbank betrekt tegen deze achtergrond verschillende elementen van de verklaring van verdachte in de beoordeling. Uitgaande van de verklaring van de verdachte moet het als zeer onwaarschijnlijk worden geoordeeld dat hij, nadat hij het voorwerp weer in zijn bezit heeft gekregen nadat er door onbekenden een ceremonie mee is uitgevoerd, geen verandering in het gewicht van het voorwerp heeft opgemerkt. Voorts is opmerkelijk dat de verdachte de hoge uitgaven ten behoeve van deze reis (waaronder een retour ticket, hotelovernachtingen en de aanschaf van het heilig voorwerp) heeft kunnen bekostigen van zijn spaargeld terwijl hij heeft verklaard dat zijn inkomsten als taxichauffeur net voldoende zijn om van rond te komen. Dat verdachte in de voorafgaande maanden dermate veel heeft kunnen sparen om deze uitgaven te kunnen doen is niet aannemelijk geworden.
Anderszins is evenmin aannemelijk geworden dat er aanleiding zou bestaan om van voormeld uitgangspunt af te wijken. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte willens en wetens de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Hij heeft opzet op de invoer ervan gehad.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 24 januari 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van het geldbedrag zoals vermeld op de beslaglijst.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem een lagere straf op te leggen. Hiertoe heeft de raadsvrouw gewezen op de overheidsmaatregelen in verband met de uitbraak van het coronavirus, waardoor de detentie voor verdachte veel zwaarder is dan normaal. Omdat inmiddels enkele personen binnen het Justitieel Complex Schiphol besmet zijn met het coronavirus, loopt verdachte veel risico en kan hij niet van de afdeling afkomen. Hij kan minder goed zijn conditie op peil houden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich veel zorgen maakt over zijn gezondheid en dat hij nu niet naar de kerk kan gaan of kan gaan sporten.
Voorts verzoekt de raadsvrouw het inbeslaggenomen geldbedrag aan verdachte te retourneren en het beslag op te heffen. De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen sprake is van een criminele organisatie. Volgens de raadsvrouw heeft verdachte aangetoond dat hij voldoende en goed werk heeft naar Colombiaanse standaarden om aan inkomen te komen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1,74 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen, waarin bij de invoer van 1,5 tot 2,0 kilogram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 12 en 24 maanden wordt gehanteerd. Uitgaande van de door verdachte ingevoerde hoeveelheid van 1,74 kilo, neemt de rechtbank 18 maanden als uitgangspunt. De rechtbank ziet vervolgens in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om enigszins af te wijken van dat uitgangspunt. De rechtbank houdt hierbij rekening met de bijzondere omstandigheden waarin verdachte zich in detentie bevindt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten € 890,00, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, is begaan. De stelling van de verdediging dat het onder verdachte in beslag genomen geld enkel kan worden verbeurd verklaard indien is komen vast te staan dat het toebehoort aan een organisatie in opdracht waarvan verdachte de verdovende middelen heeft vervoerd, vindt geen steun in het recht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zegge: zestien) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd:
890 EUR (volgnr.9 t/m 11).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2020.
mr. M. Ramondt en mr. S. Bähler zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van bevinding en overdracht d.d. 24 januari 2020 (DFB nummer 2020021301090).
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten dan wel een (of meer) van hen:
Op vrijdag 24 januari 2020, omstreeks 11.30 uur bevonden wij ons in dienst op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, alwaar wij belast waren met controlewerkzaamheden.
Op datum, tijd en plaats voornoemd bevonden wij, verbalisanten, ons in de transferkelder D bij loskade 22. Aldaar werd de transferbagage van de binnenkomende vlucht van de KLM met vluchtnummer KL0749 uit Bogota / Colombia gelost.
Er was ons, verbalisanten, door het DLTC (Douane Landelijk Tactisch Centrum) verzocht om een bagagestuk te lokaliseren met de volgende gegevens:
- Bagage afkomstig uit Colombia met vluchtnummer KL0749.
- de bestemming van het bagagestuk was Rome / Italië met vluchtnummer KL1603.
- Ten naam gesteld van “ [verdachte] ”.
- Bagagelabel was voorzien van nummer: 0074KL 509227/023.
- securitynummer: 147.
Ik, [verbalisant] zag vervolgens een rolkoffer van het merk “Sanzheng” op een bagagekar liggen. Ik zag op het bagagelabel dat het overeenkwam met bovenstaande gegevens. Hierop heb ik de rolkoffer van de bagagekar gehaald en op een visitatietafel geplaatst. Vervolgens maakte ik de rolkoffer open en zag ik een rond object dat was versierd met kralen en schelpen.
Ik tilde het object op en voelde dat het zwaar van gewicht was. Hierop heb ik het object in het x-ray apparaat geplaatst. Uit het scanbeeld maakte ik op dat er afwijkende contouren in het object aanwezig waren. Vervolgens heb ik assistentie gevraagd aan [verbalisant] . Hierna heb ik, [verbalisant] het object teruggeplaatst in de rolkoffer. Vervolgens heb ik samen met [verbalisant] de rolkoffer verplaatst naar de controle locatie van de douane bij gate G10. Hierna heb ik, [verbalisant] een gat geboord in het voornoemde object met een boormachine. Bij het terugtrekken van de boormachine bleef er een witte substantie kleven aan de boor. Omdat wij, verbalisanten het vermoeden kregen dat het hier mogelijk om verdovende middelen ging hebben wij onze controle gestaakt.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 24 januari 2020 (proces-verbaalnummer 2020-0213-01090). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten dan wel een (of meer) van hen:
Op vrijdag 24 januari 2020, omstreeks 12:19 uur bevonden wij, verbalisanten, ons op de Luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer.
Op voornoemde locatie waren wij belast met de controle van passagiers welke zouden aankomen met vlucht KL749 vanuit Colombia. Op voornoemde vlucht was een zogenaamde profile uitgezet door het Douane Landelijk Tactisch Centrum op een passagier genaamd [verdachte] . Welke één stuks ruimbagage ingecheckt zou hebben. Uit de aan mij overhandigde boardingkaart zag ik dat deze was voorzien van het nummer 0746379037563 op naam stond van [verdachte] en dat deze geldig was voor de navolgende reisroute: Bogota - Amsterdam - Rome - Amsterdam - Bogota.
Op de achterzijde van de boardingpass zag ik dat er een bagagesticker was geplakt met de navolgende gegevens
74509227/023
23JAN20 KL/67 18KG
PNR RJ5JM2 BOG
ROME KL1603 FCO
KL749 AMS
Desgevraagd vertelde [verdachte] dat hij;
- Eén stuks bagage heeft ingecheckt.
- Dat deze bagage zwart van kleur is.
- Dat er in zijn bagage een religieus object zit welke is gemaakt van cement of gips.
- Dat hij dit als gift ging gebruiken voor de kerk.
Hierop laat [verdachte] mij ongevraagd een foto op zijn telefoon zien van het object.
Ik zag op voornoemde foto een rond object versierd met kralen en schelpen.
Hierop heeft [verbalisant] omstreeks 11:30 uur met mij contact opgenomen en hij deelde mij mede dat hij vermoedelijk een bevinding had gedaan in de bagage van [verdachte] , hij deelde mij mede dat zij de koffer naar de douanecontrole ruimte op G10 gingen verplaatsen ten einde een gat te boren in het object.
Hierop hebben wij, [verbalisanten] , en [verdachte] ons verplaatst naar de douanecontrole ruimte te G10.
Vervolgens zagen wij verbalisanten een koffer met hieraan bevestigd een bagagelabel met nummer 0074509227/023 en dat deze op naam stond van [verdachte] .
Tevens zagen wij hiernaast een boormachine met aan het puntje van de boor een witte substantie welke ons qua kleur en samenstelling deed denken aan cocaïne.
[verbalisant] deelde ons mede dat dit afkomstig is van het object meegevoerd in voornoemde koffer van [verdachte] . Hierop heb ik [verbalisant] de voornoemde koffer geopend en zag naast diverse reizigersbagage een rond object versierd met kralen en schelpen, ik zag tevens dat boven in dit object een boorgat zat.
Ik, [verbalisant] , heb de aangetroffen substantie op het puntje van de boor getest met het van rijkswege verstrekte en goedgekeurde detectie apparaat Trunarc voorzien van apparaat nummer TN2314. De uitslag van de test is op het beeldscherm van de Trunarc af te lezen. De uitslag gaf aan dat het vermoedelijk Cocaine HCI betrof, een middel genoemd op lijst 1 van de Opiumwet.
Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, opgemaakt door de Koninklijke Marechaussee, d.d. 24 januari 2020 met mutatienr: PL27RP/20-008356.
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten dan wel een van hen:
Wij, verbalisanten, hebben voornoemde bagage met daarin de vermoedelijke verdovende middelen overgenomen van het Keten Beslaghuis Schiphol en deze meegenomen naar de Forensische onderzoeksruimte voor verdovende middelen te Badhoevedorp.
Wij, verbalisanten, hebben voornoemde bagage met daarin de vermoedelijke verdovende middelen nader onderzocht. Wij zagen één bagagestuk, te weten de rolkoffer met daarin diverse reizigersbagage en diverse op souvenirs gelijkende voorwerpen.
Wij, verbalisanten, zagen dat het een rolkoffer van het merk Sanzheng betrof.
Wij, verbalisanten, zagen dat er aan de rolkoffer een label was bevestigd van vlucht KL749 naar Amsterdam op naam van [verdachte] , PNR: RJ5JM2.
Wij verbalisanten hebben categorie A (meerkleurige metalen cilinder omgeven door kralen en schelpen) nader onderzocht. Wij zagen dat in de cilinder een gat was geboord en dat deze bestond uit de volgende verpakkingslagen:
- kralen en schelpen
- metalen cilinder
Nadat wij, verbalisanten, de kralen en schelpen hadden verwijderd, was er geen mogelijkheid voor ons om, met het op dat moment beschikbare materiaal, de metalen cilinder op een veilige wijze te openen. Hierop hebben wij het geboorde gat afgesloten en de cilinder in een waardezak gedaan voorzien van waardezaknummer: 30033350.
Vervolgens is de waardezak met daarin Categorie A in zijn geheel ingezonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, ter analyse van de aangeboden stof en ter bepaling van het nettogewicht van de vermoedelijke cocaïne. Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol te Schiphol is voornoemde zending vastgelegd door middel van een Sporen Identificatie Nummer (SIN):
- AAMD1749NL
Een schriftelijke bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d.
19 maart 2020 met zaaknummer: 2020.01.31.049 (aanvraag 001), (los opgenomen).
Dit geschrift houdt onder meer in:
Het ontvangen onderzoeksmateriaal met SIN AAMD1749NL bevat cocaïne.
Het totale gewicht van het cocaïne bevattende preparaat bedraagt 1,74 kilogram.