In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 mei 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering met 100% was verlaagd gedurende één maand. Het primaire besluit, genomen door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem op 23 maart 2020, leidde tot deze verlaging met ingang van 1 april 2020. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in een financieel kwetsbare positie verkeerde en geen inkomen had.
Tijdens de zitting op 28 april 2020, die via Skype plaatsvond, heeft de verzoeker zijn situatie toegelicht, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een klantmanager. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er een spoedeisend belang is voor de verzoeker, aangezien zijn financiële situatie in gevaar kwam door de verlaging van de bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bewijslast bij de verweerder ligt om aan te tonen dat de maatregel terecht was opgelegd.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er twijfels zijn over de rechtmatigheid van de maatregel, vooral gezien de medische situatie van de verzoeker en de communicatie met de klantmanager. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de verweerder opgedragen om de bijstandsuitkering over de maand april 2020 aan de verzoeker uit te betalen. De kosten van de procedure zijn voor de verweerder, die ook het griffierecht moet vergoeden.