In de zaak tegen John H. heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 mei 2020 uitspraak gedaan. John H. werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting en het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift in het kader van een grootschalige boilerroomfraude, gepleegd tussen 2004 en 2013. De rechtbank heeft de verdachte volledig vrijgesproken, omdat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat John H. op de hoogte was van de onjuistheden die aan de (potentiële) kopers van CO2-emissierechten werden gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet handelde met het oogmerk om zichzelf of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, wat vereist is voor bewezenverklaring van oplichting volgens artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Ook het tweede feit, het gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, kon niet bewezen worden, omdat niet aangetoond kon worden dat de verdachte wist dat de brochure valsheden bevatte. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat de feiten waarop hun vorderingen waren gebaseerd niet bewezen waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en vond plaats na openbare terechtzittingen in februari en april 2020.