ECLI:NL:RBNHO:2020:3273

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
AWB 19-2028
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen besluit UWV

Op 22 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft een geschil over de toerekening van een WGA-uitkering aan eiseres voor haar (ex-)werkneemster, mevrouw [naam]. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd medegedeeld dat de WGA-uitkering vanaf 24 augustus 2018 niet meer aan haar werd toegerekend. Dit bezwaar werd door het UWV ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Echter, op 4 maart 2020 kwam het UWV met een gewijzigde beslissing op bezwaar, waarbij het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard. Eiseres trok haar beroep in en verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de kosten van de procedure op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat het beroep was ingetrokken omdat het UWV volledig tegemoet was gekomen aan eiseres en dat het verzoek om kostenvergoeding gelijktijdig met de intrekking was gedaan. De rechtbank heeft het verzoek om kostenvergoeding toegewezen en het UWV veroordeeld tot een bedrag van € 525,- voor de proceskosten, alsook tot vergoeding van het griffierecht van € 345,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter mr. P.H. Lauryssen, in aanwezigheid van griffier mr. M.H. Boomsma. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres bericht dat de WGA-uitkering van haar (ex-)werkneemster mevrouw [naam] (verder: werkneemster) vanaf 24 augustus 2018 niet meer aan haar wordt toegerekend.
Bij besluit van 17 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De toerekening van de WIA-uitkering aan eiseres wordt niet met terugwerkende kracht per 10 juli 2015 ongedaan gemaakt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 maart 2020 het bezwaar, gericht tegen het primaire besluit alsnog gegrond geacht.
Eiseres heeft het beroep bij brief van 10 maart 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 10 maart 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft geen verweer gevoerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiseres is tegemoetgekomen, kan op grond van artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan eiseres en dat eiseres tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
5. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 525,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,- te worden vergoed door verweerder.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.