ECLI:NL:RBNHO:2020:3272

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
AWB 19-2949
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen herziening Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had zijn Ziektewet-uitkering herzien over de periode van 28 augustus 2017 tot en met 27 mei 2018, waarbij een te veel verstrekt bedrag van € 8.257,83 werd teruggevorderd. Daarnaast werd er een boete van € 4.128,92 opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen deze besluiten, maar het bezwaar werd aanvankelijk ongegrond verklaard. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar werd het terug te betalen bedrag verlaagd naar € 1.249,20 en de boete naar € 624,60. Eiser trok zijn beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan eiser en heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten toegewezen. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 525,- en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- door verweerder vergoed dient te worden. De uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de Ziektewet (ZW)- uitkering van eiser herzien over de periode van 28 augustus 2017 tot en met 27 mei 2018 en de over deze periode te veel verstrekte uitkering teruggevorderd tot een bedrag van € 8.257,83.
Bij afzonderlijk besluit van 2 januari 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 4.128,92 vanwege schending van de inlichtingenverplichting.
Bij besluit van 28 mei 2019 (het bestreden besluit I), verzonden op 4 juni 2019, heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 7 november 2019 (het bestreden besluit II) het bezwaar, gericht tegen de primaire besluiten I en II, alsnog (deels) gegrond verklaard en het bestreden besluit I gewijzigd, in die zin dat het bedrag dat eiser moet terugbetalen wordt verlaagd naar € 1.249,20 en de boete wordt verlaagd naar € 624,60. Verweerder zal de kosten van bezwaar vergoeden tot een bedrag van € 1.536,-.
Eiser heeft het beroep bij brief van 9 maart 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiser verzocht om verweerder op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 10 maart 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft geen verweer gevoerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
5. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 525,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
6. Voor zover eiser heeft beoogd te verzoeken om verweerder tevens te veroordelen in de kosten van bezwaar, overweegt de rechtbank dat verweerder deze in het gewijzigde besluit al heeft toegekend, zodat hierop reeds is beslist.
7. Eiser verzoekt de rechtbank om, naast een punt voor het indienen van het beroepschrift, ook een halve punt toe te kennen voor de nadere correspondentie vanwege de wijziging van het besluit (schriftelijke conclusie).
8. De door eiser verzochte proceskosten voor de brieven van 28 februari 2020 en 9 maart 2020 komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze brieven niet kunnen worden aangemerkt als schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:45, eerste lid, van de Awb. Van een schriftelijke uiteenzetting als bedoeld in artikel 8:43, tweede lid, van de Awb is evenmin sprake, nu deze mogelijkheid louter voor andere belanghebbenden dan de indiener van het beroepschrift en het bestuursorgaan open staat.
9. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 47,- te worden vergoed door verweerder.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.