ECLI:NL:RBNHO:2020:3264
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
BPM-heffing en immateriële schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft eiseres, [X] B.V., op 26 januari 2018 aangifte gedaan voor de Belasting Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM) voor een bedrag van € 6.230 ter zake van de registratie van een gebruikte Volvo XC 60 D5 Summum. Na betaling van dit bedrag op 22 februari 2018, ontving verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Doetinchem, op 23 februari 2018 een bezwaar van eiseres. Na een hoorzitting op 31 mei 2018 verklaarde verweerder het bezwaar op 27 december 2018 ongegrond, waarna eiseres beroep instelde. De zitting vond plaats op 2 augustus 2019, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het geschil draait om de vraag of eiseres BPM verschuldigd is voor de import van de auto en of zij recht heeft op schadevergoeding wegens onrechtmatige heffing van BPM. Eiseres voerde aan dat de rechtbank prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zou moeten stellen, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar grieven en dat er geen aanleiding was om prejudiciële vragen te stellen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiseres geen recht had op immateriële schadevergoeding, omdat de rechtbank de wettelijke termijn voor uitspraak niet had overschreden. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak waarin werd vastgesteld dat het griffierecht geen onoverkomelijk obstakel voor de toegang tot de rechter vormde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten toe aan de verweerder in de samenhangende zaak.