ECLI:NL:RBNHO:2020:3248

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
8298837 CV EXPL 20-390
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over oplevering van perceel voor tijdelijk baggerdepot met schadevergoeding en wanprestatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een eenmanszaak die zich bezighoudt met de teelt van gewassen, en de besloten vennootschap Geologistiek B.V., die het perceel van [eiser] huurde voor tijdelijk gebruik als baggerdepot. De vordering van [eiser] was gericht op schadevergoeding wegens wanprestatie, omdat Geologistiek het perceel te laat en niet in de afgesproken staat had opgeleverd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Geologistiek het perceel drie maanden te laat heeft opgeleverd, wat heeft geleid tot schade voor [eiser]. De kantonrechter heeft de schade begroot op € 4.125,00, te betalen door Geologistiek aan [eiser]. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 537,50, waardoor het totaalbedrag dat Geologistiek aan [eiser] moet betalen uitkomt op € 4.662,50. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] grotendeels afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De uitspraak is gedaan door kantonrechter J.H. Gisolf en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8298837 CV EXPL 20-390
Uitspraakdatum: 29 april 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. W.J.T. Ursem te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEOLOGISTIEK B.V.,
gevestigd te Nijehaske, gemeente De Fryske Marren,
kantoorhoudende te Hoogwoud, gemeente Opmeer,
gedaagde partij,
verder te noemen: Geologistiek,
gemachtigde: mr. B.M. Vijverberg te Diessen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 1 juli 2019 bij de handelskamer van de rechtbank een vordering tegen Geologistiek ingesteld. Geologistiek heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 31 januari 2020 heeft een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden, ingevolge het vonnis van de rechtbank van 2 oktober 2019. Voorafgaand aan deze zitting is door de griffier telefonisch aan partijen aangekondigd, dat de rechtbank ambtshalve haar bevoegdheid zal toetsen en dat daarom de vragen voorliggen of de zaak een huurovereenkomst betreft en of de zaak verwezen moet worden naar de kantonrechter. De rechtbank heeft de zaak bij mondelinge uitspraak van 31 januari 2020 verwezen naar de kantonrechter. Aansluitend aan deze mondelinge uitspraak heeft de zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Ursem heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 8 januari 2020 nog stukken toegezonden. Na de zitting heeft [eiser] bij brief van 7 februari 2020 opmerkingen gemaakt over het proces-verbaal en heeft Geologistiek een akte ingediend, ontvangen op de griffie op 31 maart 2020.

2.De feiten

2.1.
[eiser] houdt zich, middels zijn eenmanszaak, bezig met de teelt van diverse gewassen. [eiser] is eigenaar van circa 7 hectare grond, omliggend aan zijn woning en bedrijf aan de [adres]
2.2.
Geologistiek is een bedrijf dat zich heeft gespecialiseerd in het exploiteren van een onderneming op het gebied van handel in grond en slib.
2.3.
Partijen zijn overeengekomen dat Geologistiek tegen betaling van een vergoeding een deel van voornoemde grond van [eiser] (hierna: het perceel) zou gebruiken als tijdelijk depot voor baggerspecie. Partijen hebben hiertoe op 1 en 2 maart 2016 een overeenkomst ondertekend.
2.4.
In de periode maart 2016 tot en met februari 2017 heeft Geologistiek het perceel gebruikt voor het tijdelijk deponeren van baggerspecie en daarbij werkzaamheden uitgevoerd op het perceel.
2.5.
Op 31 augustus 2018 heeft [eiser] Geologistiek aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van de werkzaamheden van Geologistiek op het perceel. Geologistiek heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat Geologistiek tekort is geschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst met [eiser] voortvloeiende verplichtingen, althans onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en jegens hem schadeplichtig is;
II. Geologistiek veroordeelt tot betaling van € 46.992,05 exclusief btw, te weten € 67.970,59 inclusief btw;
III. Geologistiek veroordeelt tot betaling van € 1.150,00 exclusief btw, te weten € 1.391,50 inclusief btw, aan deskundigenkosten;
IV. Geologistiek veroordeelt tot betaling van € 1.454,71 exclusief btw, te weten € 1.760,20 inclusief btw, aan buitengerechtelijk incassokosten;
V. Geologistiek veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente;
VI. Geologistiek veroordeelt in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt – kort gezegd – aan de vordering ten grondslag dat Geologistiek het perceel niet tijdig en niet op de juiste wijze heeft opgeleverd. Het perceel was namelijk gehuurd voor 2016 en zou per november 2016, en zeker per eind 2016 leeg, ontruimd en met gras ingezaaid opgeleverd worden, zodat [eiser] in het voorjaar van 2017 het perceel kon voorbereiden voor de teelt van (poot)aardappelen. Ook bleek dat de grond van het perceel bij oplevering verdicht was en niet in een staat verkeerde die [eiser] mocht verwachten. In oktober 2017 heeft Geologistiek de drainage hersteld, maar daarmee waren de problemen niet voorbij. Na het rooien van de oogst in 2018 bleek namelijk dat de grond onder de bovenste laag van het perceel nog steeds verdicht was. Dit was het gevolg van de werkzaamheden van Geologistiek, namelijk het dichtschuiven van het baggerdepot met een bulldozer. Doordat Geologistiek, in strijd met de overeenkomst, de grond heeft verdicht, heeft [eiser] in de jaren 2017 en 2018 het perceel niet kunnen gebruiken als gewenst en heeft [eiser] zelf werkzaamheden moeten uitvoeren om de grond te herstellen. Die schade van [eiser] bestaat uit gederfde huur-/teeltopbrengsten over 2017, de verminderde teeltopbrengst over 2018, de huur van vervangend land in 2018, de kosten voor extra werkzaamheden om het perceel geschikt te maken voor teelt, deskundigenkosten en buitengerechtelijke incassokosten.

4.Het verweer

4.1.
Geologistiek voert – samengevat – aan dat zij de overeenkomst deugdelijk is nagekomen. Geologistiek heeft het perceel tijdig opgeleverd. Partijen zijn overeengekomen dat de vergoeding voor het gebruik van het perceel zag op 2016 en dat het perceel voor de teelt in 2017 benut kon worden. Met dat laatste is bedoeld dat [eiser] in het voorjaar van 2017 zou kunnen starten met zijn teelt. Partijen zijn dan ook niet overeengekomen dat het perceel in november 2017 zou worden opgeleverd en evenmin dat het perceel voor een specifiek soort teelt geschikt zou moeten zijn in 2017. Geologistiek heeft aan haar verplichtingen voldaan door het perceel in februari 2017 op te leveren. Geologistiek heeft het perceel ook deugdelijk opgeleverd. Partijen zijn namelijk overeengekomen dat het perceel opgeleverd zou worden na het afvlakken en egaliseren van het perceel door Geologistiek. Dat is ook gebeurd. Dat Geologistiek aan haar verplichtingen heeft voldaan blijkt uit de “verklaring eigenaar tussendepot”, die [eiser] op 17 februari 2017 heeft getekend. Geologistiek betwist dat de verdichting van de grond een gebrek is. Ten eerste had [eiser] zelf tijdens de werkzaamheden reeds aangegeven dat dit een risico van de werkzaamheden door Geologistiek was. Ten tweede wenste [eiser] juist ‘afvlakking en egalisering’, wat verdichting tot gevolg heeft. Tenslotte wist [eiser] , bij het tekenen van de overeenkomst dat de structuur van de grond “schade zou lijden”. De vergoeding die Geologistiek aan [eiser] betaalde was dan ook zowel voor het gebruik van het perceel als een vergoeding voor wijziging van de structuur, afwatering/drainage en nazorg van de grond. Geologistiek betwist dat het baggerdepot de oorzaak is van gebrekkige drainage van het perceel. Het perceel was vanaf aanvang al toe aan een nieuw drainagesysteem. Ook betwist Geologistiek dat [eiser] schade heeft geleden.

5.De beoordeling

5.1.
Kern van het geschil is of Geologistiek het perceel tijdig en in de juiste staat, conform wat partijen overeengekomen waren, heeft opgeleverd.
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de tussen partijen gesloten overeenkomst een huurovereenkomst is en verwijst voor de motivering naar de rechtsoverwegingen 1.2 en 1.4 van de mondelinge uitspraak van 31 januari 2020 van de rechtbank.
Staat perceel bij einde huur
5.3.
Op grond van artikel 7:218 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een huurder aansprakelijk voor schade aan de verhuurde zaak die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst. Op grond van lid 2 van dit artikel wordt alle tijdens de huurtijd ontstane schade vermoed door toerekenbaar tekortschieten door de huurder te zijn ontstaan, behalve brandschade en, bij huur van een (gedeelte van een) gebouwde onroerende zaak, schade aan de buitenzijde van het gehuurde. Of de huurder toerekenbaar is tekortgeschoten dient beoordeeld te worden door de maatstaf van de artikelen 6:74 en 6:75 BW.
5.4.
Om de vraag te beantwoorden of het gehuurde in de juiste staat is opgeleverd, dient eerst de vraag beantwoord te worden wat partijen zijn overeengekomen. Partijen zijn het erover eens dat Geologistiek het perceel van [eiser] heeft gehuurd om dit te gebruiken voor het (tijdelijk) maken van een baggerdepot. Dat dit tot gevolg zou hebben dat de structuur van de grond van het perceel in enige mate zou wijzigen, was daarbij door [eiser] voorzien. [eiser] heeft ter zitting namelijk verklaard:
“Het perceel bestond uit zand en grond door elkaar en ik dacht de grond door het baggerdepot te kunnen resetten.”Gelet hierop staat vast dat verandering van de structuur van de bodem op zich was begrepen in het gebruik van het perceel en dat dit ook niet een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door Geologistiek is. Bezien in dit licht blijkt uit hetgeen [eiser] verder heeft aangevoerd niet dat Geologistiek op dit punt is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
5.5.
De stelling van [eiser] dat Geologistiek de impact van het baggerdepot vooraf onvoldoende duidelijk heeft gemaakt, volgt de kantonrechter op grond van het voorgaande evenmin. [eiser] wist bij aanvang van de huur dat de structuur van de grond zou wijzigen, heeft de wijziging ook bedoeld en de wijziging was daarmee onderdeel van de overeenkomst. [eiser] heeft ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat hij ook wist dat er water, baggerspecie en zwaar materieel op het perceel zou komen. De kantonrechter volgt Geologistiek in haar standpunt dat [eiser] heeft zich vergist in de impact van het baggerdepot, de hoogte van de grondwallen en de hoeveelheid water die afgewaterd moest worden. Dat [eiser] zich hierin heeft vergist komt voor zijn eigen rekening en risico.
5.6.
Voor zover [eiser] stelt dat het aanleggen van nieuwe drainage onderdeel was van de overeenkomst en dat Geologistiek dit te laat (in oktober 2017) heeft uitgevoerd, heeft [eiser] daarvoor onvoldoende aangevoerd. Geologistiek heeft dit namelijk gemotiveerd betwist door er – onder andere – op te wijzen dat de drainage van het perceel bij aanvang van de huur al te wensen overliet, dat een vergoeding voor drainaigewerk inbegrepen zat bij de betaalde vergoeding en dat [eiser] het woord “draineren” zelf handgeschreven heeft toegevoegd aan de overeenkomst na ondertekening ervan. [eiser] heeft naar aanleiding van deze gemotiveerde betwisting zijn stelling niet nader onderbouwd.
5.7.
De kosten voor het inzaaien van gras blijven ook voor rekening van [eiser] . Geologistiek heeft namelijk gemotiveerd betwist dat het inzaaien van gras onderdeel was van de overeenkomst. In de overeenkomst staat immers: na de werkzaamheden conform de overeenkomst “
is het perceel gereed om ingezaaid te worden”.
5.8.
De conclusie is dat Geologistiek niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen waar het betreft de staat waarin zij het perceel van [eiser] bij het einde van de overeenkomst heeft achtergelaten. De kantonrechter zal hierna ingaan op de vraag of Geologistiek het perceel tijdig aan [eiser] heeft opgeleverd.
Tijdige oplevering
5.9.
Op grond van artikel 7:224 BW is de huurder verplicht het gehuurde bij het einde van de huur weer ter beschikking van de verhuurder te stellen. Partijen twisten over de vraag wanneer het perceel moest worden en is opgeleverd.
5.10.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn stelling dat het perceel in november 2016 moest worden opgeleverd. Geologistiek heeft dit namelijk gemotiveerd betwist door erop te wijzen dat het perceel voor geheel 2016 was gehuurd. Dit blijkt ook uit de overeenkomst waarin staat: “
De vergoeding is voor de periode 2016”. Geologistiek was gelet op het voorgaande niet gehouden het perceel eerder op te leveren dan per 1 januari 2017. [eiser] heeft zijn stelling hierop niet nader onderbouwd, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen.
5.11.
Dat Geologistiek het perceel later dan 1 januari 2017 mocht opleveren, heeft Geologistiek op haar beurt onvoldoende onderbouwd. Zoals hiervoor overwogen werd het perceel gehuurd voor de periode 2016. Bovendien staat in de overeenkomst dat het perceel “
benut kan worden voor teelt in 2017”. De kantonrechter volgt [eiser] in zijn stelling dat perceel in elk geval begin 2017, dus per 1 januari 2017 moest worden opgeleverd.
5.12.
De volgende vraag is wanneer Geologistiek het perceel heeft opgeleverd. Geologistiek stelt dat zij het het perceel op 17 februari 2017 heeft opgeleverd. Zij onderbouwt die stelling door te verwijzen naar een door [eiser] op die dag ondertekend document (“verklaring eigenaar tussendepot”). Terecht heeft [eiser] hiertegen ingebracht dat dit document niet zag op de relatie tussen partijen, maar op de relatie tussen Geologistiek en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het document heeft in die zin dus geen werking tussen partijen en kan niet dienen als opleverdocument met de dwingende bewijskracht van dien. Het staat dan ook niet vast dat het perceel is opgeleverd op 17 februari 2017.
5.13.
De vraag is wanneer het perceel wel door Geologistiek is opgeleverd. Geologistiek heeft niet betwist dat zij in maart 2017 nog werkzaamheden heeft verricht die volgens de huurovereenkomst voor oplevering uitgevoerd moesten worden, namelijk het egaliseren en afvlakken van het perceel. Het perceel kan hiermee dan ook niet eerder dan per eind maart 2017 zijn opgeleverd. De stelling van [eiser] dat Geologistiek het perceel pas heeft opgeleverd na het uitvoeren van drainagewerkzaamheden (in oktober 2017), volgt de kantonrechter niet gelet op het hiervoor onder 5.6 overwogene. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat Geologistiek het perceel eind maart 2017 heeft opgeleverd.
5.14.
Gelet op het hiervoor overwogene, staat vast dat Geologistiek het perceel drie maanden te laat heeft opgeleverd. De kantonrechter volgt [eiser] in zijn stelling dat hij hierdoor schade heeft geleden. In die tijd heeft hij het perceel namelijk niet tot zijn beschikking gehad en kunnen gebruiken voor teelt of verhuur. Geologistiek heeft hier geen steekhoudende argumenten tegen aangevoerd.
5.15.
De kantonrechter begroot de schade van [eiser] als gevolg van de te late oplevering op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is. Indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat. Ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade gelden weliswaar in beginsel de gewone bewijsregels, maar daarbij is de rechter ingevolge artikel 6:97 BW bevoegd de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld (vgl. HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162).
5.16.
De kantonrechter schat de schade van [eiser] voor voornoemde drie maanden in 2017 aan de hand van de door Geologistiek betaalde huur voor het perceel over 2016. Daarmee komt de kantonrechter op een schadevergoeding van € 4.125,00 (€ 16.500,00 gedeeld door 12 maanden, maal 3 maanden), te betalen door Geologistiek aan [eiser] . De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden slechts toegewezen voor zover deze berekend zijn over voornoemd toegewezen bedrag, namelijk € 537,50. In totaal dient Geologistiek aan [eiser] een bedrag te betalen van € 4.662,50. Dat [eiser] meer schade heeft geleden, heeft hij onvoldoende onderbouwd. Daarbij weegt mee dat voor zover de gevorderde schadevergoeding betrekking heeft op de grondkwaliteit van het perceel, die schade niet voor vergoeding vatbaar is.
5.17.
De gevorderde verklaring voor recht zal, gelet op het voorgaande en het feit dat [eiser] hierbij geen afzonderlijk belang heeft gesteld, worden afgewezen.
Conclusie
5.18.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] grotendeels zal afwijzen en gedeeltelijk zal toewijzen. Nu partijen beiden op belangrijke punten ongelijk krijgen, ziet de kantonrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Geologistiek tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 4.662,50 (vierduizend zeshonderd tweeënzestig euro en vijftig eurocent);
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter