In deze zaak heeft een passagier een vordering ingesteld tegen British Airways wegens vertraging van haar vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met British Airways voor een reis van Amsterdam naar Johannesburg via Londen op 14 september 2017. Door vertraging van de eerste vlucht, BA433, miste de passagier haar aansluitende vlucht BA55 en werd omgeboekt naar vlucht BA57. Uiteindelijk arriveerde de passagier met meer dan drie uur vertraging op haar eindbestemming. De passagier vorderde compensatie op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. British Airways betwistte de vordering en stelde dat de passagier recht had op een lagere compensatie omdat zij met een vervangende vlucht was vervoerd en met minder dan vier uur vertraging op haar eindbestemming aankwam.
De kantonrechter oordeelde dat British Airways op grond van de Verordening verplicht was om compensatie te betalen, maar dat het bedrag met 50% verlaagd kon worden omdat de passagier met een vervangende vlucht was vervoerd en de vertraging minder dan vier uur bedroeg. De rechter kende de passagier een compensatie van € 300,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.