In deze zaak heeft de passagier een verzoek ingediend tegen British Airways wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met British Airways voor een vlucht van Amsterdam naar Hong Kong via Londen op 6 juli 2019. Door een vertraging van vlucht BA441 miste de passagier vlucht VS206, wat resulteerde in een aankomstvertraging van meer dan drie uur. De passagier verzocht British Airways om compensatie van €600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar British Airways weigerde deze betaling en betwistte alleen de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat British Airways de hoofdsom van €600,00 niet betwist. De rechter oordeelde dat de passagier niet nodeloos een procedure had gestart, aangezien British Airways de compensatie niet had betaald. De kantonrechter wees ook de wettelijke rente over de hoofdsom toe, omdat British Airways in verzuim was. Wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten, oordeelde de rechter dat deze kosten toewijsbaar waren, omdat de passagier voldoende aannemelijk had gemaakt dat er buitengerechtelijke werkzaamheden waren verricht.
De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat British Airways ongelijk kreeg. De rechter bepaalde dat British Airways de passagier moest vergoeden voor de proceskosten, inclusief griffierecht en salaris van de gemachtigde, met wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van de beschikking. De beschikking werd gegeven door kantonrechter L.M. de Vries en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.