In deze zaak heeft eiser op 4 november 2019 een bezwaarschrift ingediend tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, welke uitspraak dateert van 18 oktober 2019. De inspecteur heeft deze brief als beroepschrift aangemerkt en ter verdere behandeling aan de Rechtbank Noord-Holland doorgezonden. De rechtbank heeft op 10 april 2020 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de vereisten van een behoorlijk proces geen zitting vereisten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het griffierecht van € 174 niet tijdig heeft betaald, ondanks herhaalde verzoeken van de griffier. Eiser heeft geen reactie gegeven op de verzoeken om het griffierecht te betalen en heeft ook geen verontschuldiging voor het verzuim aangevoerd. Daarnaast heeft eiser verzuimd om binnen de gestelde termijn een afschrift van het besluit en een machtiging over te leggen, wat ook in strijd is met de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb.
Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend.