In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 april 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen de weigering van een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiseres, die samen met haar twee dochters in een flatwoning woont, had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring vanwege medische problemen en de beëindiging van haar tijdelijke huurovereenkomst. De aanvraag werd afgewezen omdat de woning medisch gezien passend werd geacht en er geen sprake zou zijn van een urgent huisvestingsprobleem. Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 23 april 2020, die vanwege de coronamaatregelen digitaal plaatsvond, heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er geen nader onderzoek nodig was en dat partijen geen bezwaar hadden tegen onmiddellijke afdoening van de zaak. De voorzieningenrechter heeft de feiten vastgesteld, waaronder de medische situatie van eiseres en de omstandigheden rondom haar tijdelijke huurovereenkomst. Eiseres voerde aan dat zij met haar kinderen dreigt dakloos te raken en dat haar medische situatie, waaronder een zwangerschap en chronische pijnklachten, een urgent huisvestingsprobleem met zich meebrengt.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de gemeente terecht de urgentieverklaring heeft geweigerd, omdat eiseres op het moment van de beslissing nog over woonruimte beschikte en de beëindiging van de huurovereenkomst voorzienbaar was. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal op korte termijn gepubliceerd worden op rechtspraak.nl.