In deze zaak heeft eiser op 18 oktober 2019 digitaal beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst inzake een aanslag omzetbelasting. De rechtbank Noord-Holland heeft op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de vereisten van een behoorlijk proces geen behandeling ter zitting vereisten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht moet betalen. In deze zaak bedraagt het griffierecht € 174. De griffier heeft eiser bij brief van 14 december 2019 in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiser heeft echter niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 12 januari 2020 eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen. Deze brief is op 16 januari 2020 bezorgd, maar eiser heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen reden heeft gegeven voor het verzuim van het niet tijdig betalen van het griffierecht. Hierdoor is er geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier, en is op 1 mei 2020 gedaan. De uitspraak zal openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.