Overwegingen
1. De voorzieningenrechter doet, nu partijen tijdens de behandeling hebben meegedeeld zich daar niet tegen te verzetten, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak op het beroep, omdat nader onderzoek in de hoofdzaak redelijkerwijze niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten
a. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] . Zij is in 2016 bij een vriendin in [plaats 1] gaan wonen. Zij is in 2016 gehuwd met [naam 1] , van vreemde nationaliteit. Hij woonde toen buiten Nederland. In 2018 is hij in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. In april 2018 zijn verzoekster en haar echtgenoot gaan samenwonen bij de vriendin in het huis in [plaats 1] . In augustus 2018 zijn verzoekster, haar echtgenoot en de vriendin naar een woning in [plaats 2] verhuisd.
b. Op [datum] is verzoekster bevallen van een dochter, [naam 2] .
c. In juni 2019 hebben verzoekster, haar echtgenoot en de dochter de woning van de vriendin verlaten. Daarna hebben zij op verschillende adressen verbleven, waaronder bij een tante van verzoekster. Momenteel verblijft het gezin bij de ouders en minderjarige familieleden van verzoekster in huis.
d. In juni 2019 heeft verzoekster met haar dochter de huisarts en het ziekenhuis bezocht.
e. Verzoekster heeft lichamelijke klachten die samenhangen met de zwangerschap en bevalling. Zij heeft voorts klachten van psychische aard.
f. Op 20 februari 2020 heeft de arts [naam 3] , onder de paraplu van [#] , (hierna: de medisch adviseur) advies uitgebracht over de vraag of de gezondheidstoestand van de dochter reden is om een sociaal/medische urgentie toe te kennen op grond van de hardheidsclausule. Hij concludeert – onder meer - dat er bij de dochter geen gezondheidsproblemen zijn waarvoor zij intensieve behandeling volgt die uitsluitend in [plaats 2] kan worden gegeven.
3. De regels over een urgentieverklaring zijn neergelegd in de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2018 (hierna: de Huisvestingsverordening). Voor deze zaak relevante bepalingen zijn:
Artikel 2.5.5. Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
Lid 1: Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden: (…) i. de aanvrager in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisadministratie niet tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was (…).
Artikel 2.5.11 Hardheidsclausule
Lid 1: Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijze toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden zijn.
4. Verweerder heeft aan de weigering een urgentieverklaring te verstrekken ten grondslag gelegd dat verzoekster op het moment van de aanvraag niet minstens twee jaren in de gemeente was geregistreerd. Hij ziet voorts geen reden met toepassing van de hardheidsclausule toch een urgentieverklaring te verstrekken, omdat hij geen grond ziet voor het oordeel dat sprake is van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 2.5.11, eerste lid, onderdeel b, van de Huisvestingsverordening. Hij verwijst naar het advies van de medisch adviseur en stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een bijzondere situatie. Hij stelt dat het huisvestingsprobleem voorzienbaar was, dat de medische zorg die verzoekster en de dochter nodig hebben overal in Nederland is te verkrijgen en dat het huisvestingsprobleem van verzoekster ook elders in Nederland, in een krimpgemeente, kan worden opgelost.
5. De voorzieningenrechter stelt voor de beoordeling van het beroep voorop dat niet in geschil is dat een urgentieverklaring aan verzoekster alleen kan worden verstrekt met toepassing van de hardheidsclausule.
6. Verzoekster voert ter onderbouwing van haar standpunt dat zij aanspraak heeft op een urgentieverklaring het volgende aan. Er is sprake van een schrijnende situatie zoals bedoeld in de hardheidsclausule. De dochter heeft problemen met de gezondheid. Ook verzoekster heeft medische problemen. Zij stelt te moeten worden geopereerd. Zij heeft veel stress en somberheidsklachten, die worden veroorzaakt door de woonsituatie. Haar echtgenoot werkt en volgt de inburgeringscursussen en behoeft ook een structurele oplossing van het woningprobleem. Er zijn geen andere opvangmogelijkheden. De situatie bij haar ouders lijdt tot spanningen.
7. De voorzieningenrechter overweegt over de beroepsgronden als volgt. De medisch adviseur heeft niet vastgesteld dat er bij de dochter sprake is van bijzondere medische omstandigheden. De medische stukken van de huisarts en het ziekenhuis uit juni 2019 die verzoekster heeft overgelegd, weerleggen dat niet. Uit die stukken komt in wezen niet anders naar voren dan dat de dochter toen met verkoudheidsklachten en een lichte verhoging (een subfebriele temperatuur) is behandeld en niet meer dan een dag is opgenomen geweest. Uit de stukken over de medische toestand van verzoekster, blijkt wel dat zij met de bevalling samenhangende (bekken)problematiek heeft en naar fysiotherapie is verwezen, maar, anders dan zij aanvoert, niet dat daarvoor (ingrijpende) medische ingrepen of behandelingen nodig zijn. De psychische klachten (van depressieve) aard, die samenhangen of voortvloeien uit de moeizame huisvestingssituatie, heeft verweerder niet bestreden. Maar dat die klachten zodanig ernstig zijn dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot urgentieverlening op basis van de hardheidsclausule nopen, is niet nader onderbouwd.
8. Verzoekster heeft niet onderbouwd dat in haar geval sprake is van een situatie die bij het vaststellen van de Huisvestingsverordening niet is voorzien. De situatie dat een niet al twee jaar in Zaanstad wonend jong gezin, waarvan de vader werkt, niet zelf over zelfstandige woonruimte beschikt, heeft verweerder niet als een situatie hoeven aanmerken waarmee bij het vaststellen van Huisvestingsverordening geen rekening is gehouden, juist omdat de verordening ziet op het verdelen van schaarse woonruimte.
9. Gelet op de overwegingen 7 en 8 en alle omstandigheden van het geval, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder met de door hem gegeven motivering in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van een bijzondere situatie die moet leiden tot het verlenen van een urgentieverklaring. Daarbij weegt mee dat de hardheidsclausule alleen in beeld komt in schrijnende situaties waarin moet worden afgeweken van de hoofdregels van woonruimteverdeling en urgentieverlening. Hoewel de situatie zeker niet ideaal is voor een klein kind, is van onvoldoende omstandigheden gebleken die tot een andere beoordeling moeten leiden.
10. De voorzieningenrechter zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Omdat op het beroep wordt beslist, is er ook geen grond meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.